Een Schreeuw Van Eer . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Schreeuw Van Eer - Морган Райс страница 13
De straat liep dood tegen een stenen muur, en het laatste gebouw aan de rechterkant was een scheve taverne met witte muren van klei en een rieten dak, dat eruit zag alsof het betere dagen had gekend. Afgaande op de blikken van de mensen die naar binnen en naar buiten liepen, was dit de plek.
Erec steeg af, bond zijn paard stevig aan een paal vast, en barstte door de deuren. Hij stopte, verrast.
De ruimte was schaars verlicht. Het was één grote ruimte met een paar flikkerende fakkels aan de muren en een dovend vuurtje in de haard in de verste hoek. Overal lagen tapijten op de grond, met daarop schaars geklede vrouwen die met dikke touwen aan elkaar en aan de muren waren vastgebonden. Ze leken allemaal onder invloed te zijn—Erec kon de opium in de lucht ruiken, en zag hoe een pijp werd rondgedeeld. Een paar netjes geklede mannen liepen door de kamer en schopten hier en daar tegen de voeten van de vrouwen, alsof ze de koopwaar uittestten om te beslissen wat ze wilden kopen.
In de verste hoek van de kamer zat een man op een kleine, rode fluwelen stoel. Hij droeg een zijden mantels. Aan weerszijden van hem zaten vrouwen geketend op de vloer, en achter hem stonden een aantal enorme gespierde mannen, hun gezichten bedekt met littekens. Ze waren langer en breder dan Erec, en zagen eruit alsof ze zin hadden om iemand van kant te maken.
Erec nam alles in zich op en realiseerde zich dat dit een sekskamer was. Deze vrouwen waren te huur, en die man in de hoek was de kingpin, de man die Alistair had meegenomen—en waarschijnlijk ook de rest van deze vrouwen. Erec besefte dat Alistair in deze kamer zou kunnen zijn.
Hij kwam in actie en haastte zich verwoed langs de rijen van vrouwen, terwijl hij hun gezichten scande. Er waren tientallen vrouwen in de ruimte, sommigen van hen bewusteloos, en de ruimte was zo slecht verlicht dat hij niet alles goed kon zien. Hij keek van gezicht naar gezicht terwijl hij tussen de vrouwen door liep, tot hij plotseling een grote hand tegen zijn borst aanvoelde.
“Al betaalt?” klonk een norse stem.
Erec keek op en zag een enorme man over hem heen gebogen staan, die dreigend op hem neer keek.
“Wil je naar de vrouwen kijken, dan moet je dokken,” bulderde de man in zijn lage stem. “Dat zijn de regels.”
Erec voelde een ongelofelijke haat voor de man in zich opwellen, en voordat de man met zijn ogen kon knipperen had hij hem met de onderkant van zijn handpalm in zijn keel geraakt.
De man snakte naar adem, zijn ogen wijd opengesperd, en viel op zijn knieën terwijl hij zijn keel vastgreep. Erec gaf hem een elleboog tegen zijn slaap, en de man viel plat op zijn gezicht.
Erec liep snel tussen de rijen door, wanhopig op zoek naar Alistairs gezicht, maar ze was nergens te bekennen. Ze was hier niet.
Erecs hart bonsde terwijl hij zich naar de verste hoek haastte, naar de oudere man die in de stoel zat en alles overzag.
“Heeft u iets gevonden dat u bevalt?” vroeg de man. “Iets waar u op zou willen bieden?”
“Ik ben op zoek naar een vrouw,” begon Erec, die probeerde kalm te blijven, “en ik zeg dit maar één keer. Ze is lang, met lang blond haar en groenblauwe ogen. Haar naam is Alistair. Ze is zo’n twee dagen geleden uit Savaria meegenomen. Er is me verteld dat ze hierheen is gebracht. Is dat waar?”
De man schudde langzaam zijn hoofd en grijnsde.
“Het bezit dat u zoekt is al verkocht, ben ik bang,” zei de man. “Een mooi exemplaar. U heeft een goede smaak. Kies een andere, dan zal ik u korting geven.”
Erec voelde een woede die hij nog nooit eerder had gevoeld.
“Wie heeft haar meegenomen?” gromde Erec.
De man glimlachte.
“Jee, u lijkt erg gefixeerd op deze specifieke slaaf.”
“Ze is geen slaaf,” gromde Erec. “Ze is mijn vrouw.”
De man keek hem aan, geschokt—en gooide plotseling zijn hoofd achterover terwijl hij bulderde van het lachen.
“Uw vrouw! Dat is een goeie. Niet meer, mijn vriend. Ze is nu het speeltje van iemand anders.” Het gezicht van de herbergier vertrok in een kwaadaardige grijns, en hij gebaarde naar zijn handlangers. “Gooi dit stuk vuil eruit.”
De twee gespierde mannen kwamen naar voren met een snelheid die Erec verraste, en grepen naar zijn borst.
Maar ze realiseerden zich niet met wie ze te maken hadden. Erec was sneller dan hen beiden. Hij stapte opzij, greep de pols van een van de mannen en boog hem terug tot de man plat op zijn rug viel. Tegelijkertijd gaf hij de ander een elleboog in zijn keel.
Erec vermorzelde de luchtpijp van de man op de vloer, die bewusteloos raakte, en gaf de ander, die in paniek naar zijn keel greep, een kopstoot waardoor ook hij bewusteloos raakte.
Erec stapte over de twee bewusteloze mannen heen naar de herbergier, die nu zat te beven in zijn stoel, zijn ogen wijd opengesperd van angst.
Erec greep de man bij zijn haar, rukte zijn hoofd naar achteren en hield een mes tegen zijn keel aan.
“Vertel me waar ze is, dan laat ik je misschien leven,” gromde Erec.
De man stamelde.
“Ik zal het u vertellen, maar u verspilt uw tijd,” antwoordde hij. “Ik heb haar aan een heer verkocht. Hij heeft zijn eigen leger met ridders en leeft in zijn eigen kasteel. Het is een erg machtige man. Zijn kasteel is nog nooit overvallen. En hij heeft een heel leger tot zijn beschikking. Hij is een erg rijke man—hij heeft een leger van huurlingen die alles doen wat hij zegt. Hij houdt ieder meisje dat hij koopt. U kunt haar op geen enkele manier bevrijden. Dus ga terug naar waar u vandaan komt. Ze is weg.”
Erec duwde het mes dieper tegen de keel van de man, tot er bloed verscheen, en de man schreeuwde het uit.
“Waar is deze heer?” snauwde Erec, die zijn geduld begon te verliezen.
“Zijn kasteel is in het westen van de stad. Neem de westelijke stadspoort, en volg de weg tot hij niet meer verder gaat. Daar zult u zijn kasteel zien. Maar het is tijdverspilling. Hij heeft goed geld voor haar betaalt—meer dan wat ze waard was.”
Erec had er genoeg van. Zonder te pauzeren sneed hij de sekshandelaar de keel door. Bloed gutste over hem hen terwijl de man dood in zijn stoel zakte.
Erec keek neer op het levenloze lichaam, op de bewusteloze handhangers, en walgde van alles. Hij kon niet geloven dat een plek als deze echt bestond.
Erec liep de kamer door en begon de touwen door de snijden waar de vrouwen mee waren vastgebonden. Hij bevrijdde ze één voor één. Meerdere van hen sprongen op en renden naar de deur. Al snel waren ze allemaal vrij, en ze haastten zich naar buiten. Sommigen waren te ver heen om zelfstandig te bewegen, en anderen hielpen hen.
“Wie u ook bent,” zei een vrouw tegen Erec, terwijl ze stopte bij de deur. “God zegene u. En waar u ook heen gaat, moge God u helpen.”
Erec waardeerde de dankbaarheid en de zegening; en hij