Klea en Irene: roman. Georg Ebers

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Klea en Irene: roman - Georg Ebers страница 16

Klea en Irene: roman - Georg Ebers

Скачать книгу

ze komt. Het Egyptisch hoofdtooisel daar, met den kop van een gier, waarmede de koning mij het liefst ziet, vinden Lysias en ook de Romein barbaarsch. Zoo moet ook ieder het noemen, die met de Egyptenaars niets te maken heeft. Doch wij zijn heden avond toch onder ons, en daarom wil ik den krans van gouden aren met druiven van Saphir opzetten. Meent gij, Zoë, dat daarbij het doorzichtig gewaad van bombyx zal passen, dat gisteren uit Cos is gekomen? Maar het bevalt mij niet, want het is te dun geweven, het is niet in staat iets te verbergen, en ik mis juist tegenwoordig de noodige ronding. Een gevolg van dat eeuwigdurend verdriet, de gejaagdheid, die zorgen! Hoe moest ik mij gisteren weder weren in den raad; want mijn gemaal geeft altijd maar toe, stemde met alles in en wilde het ieder naar den zin maken. Als iets afgekeurd moet worden, dien ik tusschen beide te komen, hoe ongaarne ik het ook doe, en hoezeer het mij ook tegen de borst stuit, dat ik anderen boos maken, teleurstellen, iets weigeren moet. Ik moet mij dat laten welgevallen, mij hard en ongevoelig voordoen, om voor mijn echtgenoot den twijfelachtigen roem te bewaren, dat hij de zachtmoedigste en vriendelijkste van alle mannen en vorsten is. Daar mijn zoon een eigen wil heeft, geeft dit aanleiding tot hevige tooneelen, maar het is beter zóo, dan dat die kleine Philopator zich maar in ieders armen zou werpen. De opvoeding van een knaap moet allereerst hierin bestaan, dat men hem leert ‘neen’ te zeggen. Zelve zeg ik dikwijls ‘ja’ als ik het niet moest doen, maar ik ben eene vrouw, en wij zijn schooner als wij toegeven, dan wanneer wij ons verzetten. En wat toch is ons van meer gewicht dan schoon te zijn! Laten wij dus blijven bij dit lichtblauwe gewaad, en leggen wij daarover dit net van gouddraad met die Saphiren op de knoopen. Dat zal goed passen bij het hoofdtooisel. – Ga voorzichtig met de kam te werk, Thaïs, want gij doet mij pijn! – Ik mag niet langer praten. Zoë geef mij die rol daar aan. Ik wil een weinig tot mijzelve komen, vóor ik naar beneden ga, om mij met de mannen aan het gastmaal te onderhouden. Wanneer men het doodenrijk en den Serapis heeft bezocht, en wij herinnerd zijn geworden aan de onsterflijkheid der ziel en aan het lot dat haar wacht in eene andere wereld, dan wil men gaarne eens herlezen, wat de beminnenswaardigste onder alle denkers over dergelijke dingen weet te zeggen. – Hier moogt gij beginnen, Zoë!”

      De speelgenoote van Kleopatra gaf de dienstmaagden, die niets te doen hadden, een wenk, dat zij zich zouden verwijderen; zijzelve zette zich neder op een laag kussen tegenover de koningin, en begon met eene geoefende stem vol uitdrukking te lezen. Zij las altijd door, zonder dat eenig ander geluid haar stoorde, dan het geklingel der sieraden, het geruisch der kostbare stoffen, het druppelen van de olieën en reukwerken, die in kristallen schalen werden uitgegoten, de korte en zacht gefluisterde vragen der meisjes, die de koningin tooiden, en de niet minder haastig en onmerkbaar gegevene antwoorden van Kleopatra.

      Allen die zich niet bezighielden met de persoon van de koningin – en er waren zeker wel twintig jongere en oudere vrouwen, die in groepen langs de wanden van de groote tent stonden of op kussens op den grond zaten – wachtten, zonder zich te verroeren, als had de machtspreuk van een toovenaar hen doen verstijven, het oogenblik af, waarop het ook hunne beurt zou worden diensten te bewijzen. Alleen door hunne oogen en door zachte bewegingen van de vingers wisselden zij met elkander van gedachten, want zij wisten dat de koningin zeer ongaarne werd gestoord, terwijl men haar voorlas, en dat zij zich niet ontzag alles wat in strijd was met hare wenschen en neigingen, als een knellenden schoen of eene versletene snaar van zich te werpen.

      De trekken van Kleopatra waren onregelmatig en scherp, hare kaakbeenderen en lippen, waarachter sneeuwwitte doch ver van elkander staande tanden glinsterden, te sterk ontwikkeld. Doch zoolang zij haar best deed om hetgeen werd voorgelezen te volgen en te begrijpen, en met schitterende oogen, als die eener profetes, en met half geopenden mond naar de woorden van Plato geluisterd had, was het alsof zij door een onbeschrijflijk fijnen lichtgloed werd omschenen, die uit eene hoogere wereld afkomstig scheen en haar ten hoogste bekoorlijk maakte. Toen was zij veel schooner dan thans, nu haar toilet gereed was, en zij, nadat Zoë Plato uit de hand had gelegd, door de vrouwen die haar omgaven met luide en overdreven vleiende woorden werd begroet.

      De koningin zag zich gaarne zoo levendig toegejuicht, en om de bewondering van velen te kunnen genieten, moest, terwijl men haar optooide, het aantal vrouwen bij haar kaptafel zoo groot zijn. Van alle zijden werden haar spiegels voorgehouden, en ieder beijverde zich om de plooien beter te leggen, of de met edelsteenen versierde riemen harer sandalen recht te trekken. Deze prees de volheid harer lokken, eene andere haren slanken lichaamsbouw, of het teedere harer gewrichten, of hare buitengewoon kleine handen en voeten. Een meisje maakte een ander, luid genoeg om door de koningin gehoord te worden, opmerkzaam op den glans harer oogen, die reiner was dan die der saphiren van haar voorhoofd en gewaad. En de kamenier Thaïs uit Athene verzekerde, dat Kleopatra gezetter was geworden, want haar gouden gordel was heden veel minder gemakkelijk te sluiten dan tien dagen geleden.

      Thans gaf de koningin een wenk; Zoë wierp een zilveren kogel in een bekken van hetzelfde metaal, dat rijk met drijfwerk was versierd, en terstond daarop lieten zich voor de opening van de tent de voetstappen der lijfwacht hooren.

      Kleopatra trad naar buiten, overzag met een haastigen blik het door brandende pekpannen en fakkels helder verlichte dak, en de marmeren beeldwerken, die tegen het donker loof duidelijk uitkwamen, en ging toen, zonder om te zien naar de tent, waarin hare kinderen sliepen, naar den draagstoel, dien Macedonische edelen op het dak gedragen en dáar neergezet hadden. Zoë en de Atheensche Thaïs ondersteunden haar, toen zij in den draagstoel steeg, en de speelgenooten, dienstmaagden en andere vrouwen, die uit naburige tenten waren toegesneld, vormden een boog aan beide zijden van haren weg, en lieten luide kreten van vreugde en bewondering hooren, toen hare meesteres, hoog verheven op de schouders van die haar droegen, allen voorbijzweefde. De diamanten aan het handvatsel van Kleopatra’s veeren waaier fonkelden, toen zij hare vrouwen groette met eene genadige vriendelijkheid, welke hem die begroet wordt herinnert hoe ver hij staat beneden hem die groet. Elke beweging harer hand was koninklijk trotsch en afgemeten, in hare oogen was echter duidelijk te lezen, hoe de jonge vrouw zich ongedwongen verlustigde in haar kostbaar en schoon toilet, hoe zij ingenomen was met haar eigen persoon en zich verblijdde in het vooruitzicht van vroolijke feestelijke uren.

      Eindelijk verdween de draagstoel in de poort van de breede trappen, die naar het dak leidden, en de Atheensche Thaïs zuchtte zacht in zichzelve en dacht: »Kondt gij ook maar eens in zulk een sierlijke schulp van met allerlei kleuren schitterend paarlemoer als eene godin door de lucht zweven, gedragen door schoone jongelingen, gevierd en van alle zijden toegejuicht! Daar boven trekt de wassende Selene de nietige sterren koel en zwijgend voorbij, en evenzoo trok zij met hare in purper gekleede fakkeldragers hier tusschen de tenten door, alle vlammen en lichten ook ons armen voorbij, naar het feestmaal. En naar welk een maaltijd, en welke gasten! Allen hierboven jubelden haar toe, en het kwam mij voor, als had zelfs onder die koude marmerbeelden dáar het ernstige gelaat van Zeno den mond geopend, en haar een vleiend woord nageroepen. En toch zouden Zoë, en de blonde Lysippa, en de zwartlokkige dochter van Demetrius, en ik, arm schepsel, schooner, veel schooner zijn dan zij, als wij ons met kostbare kleederen en juweelen konden tooien, waarvoor koningen gaarne hun rijk zouden verkoopen; als wij eveneens Aphrodite konden nadoen met te tronen in een schulp, die, als dreef zij in de zee, op smaragdgroen vloeispaath rust; als dolfijnen, met paarlen en turkooizen bezet, onze voetbanken waren, en witte struisvederen als zilveren wolkjes, die in Athene op schoone lentedagen den hemel sieren, boven onze hoofden zweefden. Dat doorzichtig gewaad, hetwelk zij niet durfde aantrekken, zou mij wel mooi staan! Als het toch eens waarheid was, wat Zoë gisteren moest voorlezen, dat de zielen der menschen bestemd zijn om altijd weder in eene nieuwe gedaante op aarde te wandelen! Misschien kwam dan mijne ziel nog eens in een koningskind ter wereld! Een prins zou ik liever niet worden, want van dien wordt zooveel gevorderd, maar wel eene prinses. Wat zou dat heerlijk zijn!”

      Zulke en nog meer dergelijke dingen droomde Thaïs, terwijl Zoë vóor de tent van het vorstelijk kind met hare nicht, de eerste opvoedster van prins Philopator, een zacht en druk gesprek hield.

      De min van den koninklijken knaap droogde van tijd tot tijd hare oogen af, terwijl zij onder hartstochtelijk snikken sprak: »Mijn eigen kleintje, mijne andere kinderen, mijn echtgenoot en ons fraai huis in Alexandrië heb ik verlaten, om een prins te zoogen en hem op te voeden. Mijn geluk, mijne vrijheid,

Скачать книгу