Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers страница 26

Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers

Скачать книгу

het Egyptische volk niet nauwlettend acht sloegen. Elk verschijnsel op aarde en aan den sterrenhemel begroetten zij als de openbaring eener godheid, en zij omsponnen het leven der bewoners van het Nijldal van den morgen tot den avond, van het begin van den overstroomingstijd tot aan de dagen der droogte, met een net van gezangen en offeranden, van processiën en feesten, dat alle menschelijke wezens onverbrekelijk vast aan de godheid en hare vertegenwoordigers verbond.

      Gedurende eenige minuten lag de meester met zijne dienaars zwijgend op de knieën, met de oogen onafgebroken op het heilig gesternte gericht en luisterende naar de vrome gezangen der priesters. Zoodra de laatsten verstomden stond Paäker op. Alles rondom hem lag ter aarde; alleen bij de woningen der slaven stond eene door het maanlicht helder beschenen naakte gestalte roerloos tegen een pijler. De gids gaf een wenk en de dienaars rezen op; hijzelf echter ging met rasse schreden naar den persoon, die de godsdienstoefening, door hem met zooveel gestrengheid gehandhaafd, scheen te minachten, en riep: »Hofmeester, honderd slagen op de voetzolen van den verachter der godheid!”

      De aangesprokene boog zich en zeide: »Meester, de arts heeft den mattenvlechter bevolen zich niet te verroeren, en hij kan zijn arm niet opheffen. Hij lijdt zeer veel pijn. Gij hebt hem gisteren het sleutelbeen verbrijzeld.”

      »Hem is recht geschied,” antwoordde Paäker, daarbij zijn stem zoo luid verheffende, dat de verwonde hem hooren moest. Daarop keerde hij hem den rug toe en liep den tuin in. Hier riep hij den keldermeester en zeide: »Geef den slaven heden bier als nachtdronk, allen, en rijkelijk!”

      Weinige oogenblikken later stond hij voor zijne moeder, die hij vond op het met breede bladplanten versierde dak van haar woning. Zij had zooeven haar tweejarig kleindochtertje een spruit van haar jongeren zoon, in de armen van de kindermeid gelegd, om het naar bed te brengen. Paäker groette de waardige matrone eerbiedig. Zij zag er zeer vriendelijk uit. Een aantal jonge honden, de lievelingen der weduwe, die zoo vaak tot lange eenzaamheid was veroordeeld, lag stoeiend hare voeten te liefkozen. Haar zoon weerde de dadelijk op hem toespringende beestjes af en ging naar de kleine, die hij uit de armen van de meid in de zijne overnam. Maar het kind verzette zich hiertegen; het begon hevig te schreien, en toen het zich niet tot bedaren liet brengen, zette Paäker het op den grond, knorrig zeggende: »Jou ondeugend ding!”

      »Zij was den geheelen achtermiddag zoo lief en aardig,” zeide moeder Setchem. »Zij ziet u ook zoo zelden!”

      »’t Kan zijn,” antwoordde Paäker. »Doch ik weet het wel: de honden mogen mij wel lijden, maar geen kind laat zich door mij liefkozen.”

      »Gij hebt ook zulke harde handen.”

      »Breng den schreeuwleelijk weg!” riep Paäker de meid toe. »Ik heb met u te spreken, moeder!”

      Setchem bracht de kleine tot rust, gaf haar vele kussen en zond haar toen naar bed. Daarop ging zij naar haar zoon toe, streelde zijne wangen en zeide: »Als dit kind het uwe was, dan zou het zeker tot u komen, en u leeren, dat een kind de grootste is van alle schatten, welke de goden aan menschen toevertrouwen!”

      Paäker lachte even en zeide: »Ik weet waarop gij zinspeelt; maar laat dit thans rusten, want ik heb u wat gewichtigers mede te deelen.”

      »Welnu?” vroeg Setchem.

      »Ik heb heden voor het eerst sedert toen, gij begrijpt mij, met Nefert gesproken. Al wat sedert gebeurd is mogen wij vergeten! Gij verlangt zoo zeer naar uwe zuster: welnu, ga haar bezoeken, ik heb er niets meer tegen.”

      Setchem zag haar zoon met ongeveinsde verwondering aan; hare oogen, waarin spoedig een traan welde, vloeiden nu over, en aarzelend vroeg zij: »Kan ik mijne ooren vertrouwen, kind, hebt gij…”

      »Het is mijne bepaalde wensch,” zeide Paäker op beslissenden toon, »dat gij den ouden hartelijken band met uwe bloedverwanten weder aanknoopt. De vervreemding heeft lang genoeg geduurd.”

      »Veel te lang!” riep Setchem.

      De gids zag zwijgend naar den grond, en voldeed aan het verlangen zijner moeder, door zich naast haar neder te zetten.

      »Ik wist het wel,” zeide zij, zijne hand in de hare nemende, »dat deze dag ons vreugde zou brengen, want ik heb van uw Osirischen vader gedroomd, en toen ik mij naar den tempel liet dragen, ontmoette ik eerst eene witte koe en daarna een bruidsoptocht. De heilige ram van Amon raakte ook den tarwekoek aan, dien ik hem aanbood”79.

      »Dat zijn gelukkige voorteekenen,” zeide Paäker ernstig en op een toon van stellige overtuiging.

      »Haasten wij ons dankbaar aan te grijpen wat de goden ons willen toezeggen,” riep Setchem vol vreugde. »Morgen ga ik naar mijne zuster en zeg haar, dat wij weder met dezelfde liefde van weleer bij elkander willen wonen, en het goede zoowel als het kwade samen deelen. Wij behooren immers tot hetzelfde geslacht, en ik weet dat, evenals orde en reinheid een huis voor verval bewaren en den gast verblijden, eendracht alleen het geluk eener familie waarborgt en haar aanzien onder de menschen ophoudt. Wat gebeurde is nu eenmaal gebeurd en worde vergeten! Er zijn behalve Nefert nog vele vrouwen in Thebe, en honderd aanzienlijken des lands zouden zich gelukkig achten, u tot schoonzoon te krijgen.”

      Paäker stond op en begon peinzend de groote ruimte op en neer te wandelen, terwijl Setchem verder sprak:

      »Ik weet,” zeide zij, »dat ik eene pijnlijke wond in uw hart heb aangeraakt, maar zij is reeds half gesloten en zal wel genezen, wanneer gij gelukkiger zult zijn dan de wagenmenner Mena, en hem daarom niet meer zult behoeven te haten. Nefert is teer en onervaren; zij zou niet opgewassen zijn tegen eene zoo groote huishouding als de onze. Eerlang zal men ook mij wikkelen in de mummie-windsels, en wanneer dan uw plicht u naar Syrië roept, moet eene omzichtige huisvrouw in mijne plaats alles bestieren. Dat is waarlijk geen kleinigheid! Uw grootvader Assa heeft dikwijls gezegd: een huis waar overal goede orde heerscht is het beeld van een gezin, dat prijs stelt op een onbevlekten naam, waarin alles met wijsheid wordt geregeld en deugdelijk wordt geleefd; van een gezin waarin ieder zijn aangewezen plaats inneemt, zijne bepaalde plichten heeft te vervullen, en zeker kan zijn dat zijne rechten zullen worden gehandhaafd. Hoe dikwijls heb ik tot de Hathors gebeden, dat zij u eene gade mochten schenken naar mijn hart!”

      »Eene Setchem zal ik wel niet vinden,” zeide Paäker, terwijl hij zijne moeder op het voorhoofd kuste, »want de vrouwen zooals gij zijt sterven uit.”

      »Gij vleier!” zeide Setchem met een lach, terwijl zij haar zoon met den vinger dreigde. »Maar het is waar! Het opkomend geslacht pronkt en siert zich op met stoffen uit Kaft80, het kruidt zijne gesprekken met Syrische woorden en laat den hofmeester en de kokkin de handen vrij, waar men zelf gebieden moest. Ook mijne zuster Katoeti en Nefert…”

      »Nefert is anders dan de overige vrouwen,” viel Paäker zijne moeder in de rede. »Ware zij door u opgevoed, dan zou zij de kunst verstaan om niet alleen een huis sierlijk in te richten, maar ook het te besturen.”

      Setchem zag haar zoon verwonderd aan; daarop zeide zij half in zichzelve: »Ja, ja, zij is een lief kind, waarop men niet boos kan worden, wanneer men haar in de oogen ziet. En toch was ik boos op haar, omdat gij het waart, en omdat… nu ja, gij weet het wel! – Doch nu gij haar vergeven hebt, vergeef ook ik gaarne, haar en haar echtgenoot.”

      Er kwam een wolk op Paäker’s voorhoofd, en terwijl hij voor zijne moeder bleef staan, zeide hij met zijne gewone schrille stem: »Hij moge in de woestijn versmachten, en de hyena’s van het Noorderland mogen zijn onbegraven lichaam verslinden!”

      Setchem trok, toen zij deze taal hoorde, den sluier voor haar aangezicht, en klemde de aan haar hals hangende amuletten vast in hare handen. Daarop zeide zij zacht: »Wat

Скачать книгу


<p>79</p>

Het was voor Germanicus eene voorspelling van zijn aanstaanden dood, toen de Apis weigerde uit zijne hand te eten.

<p>80</p>

Phoenicië.