Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers страница 30
De stadhouder boog en vroeg dan: »Denkt gij aan het verlangen van den pharao gehoor te geven?”
»Hij is de koning. Onze Raad, die binnen weinige dagen vergadert, kan alleen beslissen hoe, niet of wij dit bevel ten uitvoer zullen leggen.”
»Gij wilt met het afzenden der onderhoorigen nog toeven, en toch heeft Ramses ze terstond noodig. Het bloedige handwerk van den krijg vordert nieuwe werktuigen.”
»En de vrede wellicht een nieuwen meester, die de zonen van dit land weet te gebruiken ten beste van het land zelf, een echten zoon van Ra!”
De stadhouder stond onbeweeglijk tegenover den opperpriester, als een standbeeld uit metaal gegoten, en zweeg. Ameni deed zijn schepter voor hem als voor een god ter neder zinken, en trad daarop naar den voorgrond van de galerij. Om Ani’s mond speelde het gewone glimlachje, toen hij hem volgde en zich weder vol waardigheid op den troon nederzette.
»Zijt gij aan het einde uwer mededeelingen?” vroeg hij den opperpriester.
»Mij blijft alleen nog te berichten,” antwoordde deze met luider stem, zoodat hij door al de hier verzamelde grootwaardigheidsbekleeders verstaan kon worden, »dat de dochter des konings Bent-Anat, zich gisteren zwaar bezondigd heeft, en de goden in alle tempels van dit land met offers zullen worden aangeroepen, om de onreinheid van haar weg te nemen.”
Wederom trok eene schaduw heen over den zonneschijn op het gelaat van den stadhouder. Nadenkend zag hij voor zich, en zeide: »Morgen zal ik het Seti-huis bezoeken, tot zoolang bid ik u deze aangelegenheid te laten rusten.”
Ameni boog en de stadhouder verliet de galerij, om zich terug te trekken in den door hem bewoonden vleugel van het koningshuis. Op zijn schrijftafel lagen verzegelde schriftrollen. Hij wist dat zij zeer gewichtige tijdingen voor hem inhielden, maar het was zijne gewoonte zijne begeerten in bedwang te houden, zijne onthouding op de proef te stellen, en als een lekkerbek het beste gerecht het laatst te laten opdragen. Zoo las hij dan ook nu eerst de minst gewichtige brieven. Een stomme bediende, die aan zijne voeten zat, verbrandde op een bekken met kolen de papyrus-rollen, die zijn meester hem overgaf, en een beambte teekende kort de hoofdpunten op, die Ani hem toeriep en straks moesten dienen voor de verschillende antwoorden. Op een teeken van den stadhouder verliet de beambte het vertrek, waarna Ani langzaam een brief des konings opende. Uit het opschrift: »Aan mijn broeder Ani,” bleek, dat hij over geene algemeene maar private aangelegenheden handelde. Van deze regels, dit wist de stadhouder, hing het af, welke richting zijn leven in de toekomst zou nemen. Met een lachje, dat ditmaal de onrust van zijn gemoed voor hemzelf scheen te moeten verbergen, maakte hij het zegelwas los, waarmede de brief, met ’s konings eigene hand geschreven, was gesloten.
»Wat Egypte betreft,” dus schreef de pharao, »en de zorg voor mijn land, en de hoop op een gelukkig einde van den krijg, dienaangaande liet ik u door mijn schrijver onderrichten. Maar deze woorden gelden den broeder, die verlangt mijn zoon te worden, en daarom schrijf ik die zelf. De goddelijke geest van den gebieder, die in mij leeft, legt mij zoo gaarne een onverwijld ja of neen op de lippen, dat beslist wat het beste is. Gij nu verlangt mijn meest geliefd kind, Bent-Anat, tot vrouw, en ik zou Ramses niet zijn, indien ik niet ronduit bekende, dat, eer ik het laatste woord van uw brief gelezen had, een onbepaald neen mij van de lippen wilde. Ik liet de sterren ondervragen, en de ingewanden der offerdieren onderzoeken, doch zij waren tegen uw bede. Toch vermag ik haar niet af te wijzen, want gij zijt mij dierbaar, en uw bloed is even koninklijk als het mijne. Het is nog koninklijker, zeide mij een oud vriend, en hij waarschuwde mij voor uw eerzucht en uwe verheffing. Toen veranderde mijn hart, want ik zou geen zoon van Seti zijn, wanneer ik uit ijdele bezorgdheid een vriend wilde krenken. En wie zoo hoog staat, dat de menschen vreezen, of hij misschien ook beproeven zal Ramses boven het hoofd te groeien, deze schijnt mij Bent-Anat waardig te zijn. Wil haar vragen, en wanneer zij vrijwillig er in toestemt uwe vrouw te worden, dan mag de bruiloft gevierd worden op den dag van mijne tehuiskomst. Gij zijt nog jong genoeg om eene vrouw gelukkig te maken. Uwe meerdere rijpheid en wijsheid zullen mijn kind voor ongeluk bewaren. Bent-Anat mag weten, dat haar koninklijke vader uw aanzoek ondersteunt. Offer gij echter aan de Hathors, opdat zij het hart van Bent-Anat, aan welker beslissing wij beiden ons onderwerpen willen, gunstig voor u stemmen.”
Onder het lezen van dezen brief was de stadhouder meermalen van kleur veranderd. Schouderophalend legde hij dien thans op de tafel, stond op, plaatste zich met de armen op den rug tegen een der zuilen, die de zolderbalken van het vertrek schraagden, en keek peinzend naar den grond. Hoe langer hij nadacht, des te minder vriendelijk werden zijne trekken. »Eene pil met honig zoet gemaakt, zooals men die aan vrouwen geeft”90, prevelde hij in zich zelf. Wederom ging hij naar de tafel, doorlas den koninklijken brief andermaal en zeide: »Men kan van hem leeren, hoe men weigert onder den schijn van toe te stemmen, en daarbij niet vergeet zijne edelmoedigheid te doen uitkomen. Ramses kent zijne dochter; zij is een meisje als alle andere, en zal er zich wel voor wachten een man te kiezen, die eens zoo oud is als zij, en die haar vader zou kunnen zijn. Ramses wil zich onderwerpen. Ik moet mij onderwerpen! Maar aan wien? Aan het oordeel en de keus van een eigenzinnig kind!”
Met deze woorden schoof hij den brief zoo wild op de tafel, dat hij er overheen gleed op den grond. De stomme slaaf nam hem op en legde hem weder voorzichtig op tafel. Zijn meester wierp intusschen een kogel in een zilveren bekken. Verschillende beambten stoven naar binnen, wien Ani beval den gevangen dwerg van vrouwe Katoeti vóor hem te brengen. In zijne ziel was hij boos op den koning, die daar ginds in zijn legertent waande, hem door een bewijs zijner hoogste gunst gelukkig gemaakt te hebben. Wien men zelf kwalijk gezind is, dien is men geneigd voor zijn vijand te houden, en wanneer zoo iemand ons eene roos aanbiedt, dan gelooven wij, dat hij ons die bloem niet toereikt om haar geur, maar om haar doornen.
De dwerg Nemoe werd voor den stadhouder gebracht en wierp zich voor hem ter aarde. Nadat Ani den beambte had bevolen heen te gaan, riep hij den kleine toe: »Gij hebt mij gedwongen u in de gevangenis te laten werpen; sta op.”
De dwerg stond op en zeide: »Heb dank, ook daarvoor dat gij mij liet opsluiten!”
De stadhouder keek hem verwonderd aan; Nemoe ging echter half ondeugend, half deemoedig voort: »Ik werd benauwd voor mijn leven. Gij hebt het echter niet alleen niet verkort maar verlengd, want in dien eenzamen kerker is de tijd mij lang gevallen en zijn de minuten uren voor mij geworden.”
»Spaar uwe aardigheden voor de vrouwen,” hernam de stadhouder. »Als ik niet wist, dat gij het goed meendet en handeldet in den geest van uwe meesteres Katoeti, dan zou ik u naar de steengroeve zenden.”
»Mijne handen,” zeide de dwerg al meesmuilende, »zouden toch niet veel meer dan steenen voor het damspel kunnen breken. Doch mijne tong is als water, dat den eenen boer rijk maken en den anderen zijne akkers wegspoelen kan.”
»Men zal haar weten te beteugelen.”
»Voor mijne meesteres en voor u volgt zij toch den goeden weg,” zeide de dwerg. »Ik bracht de klagende burgers aan het verstand, wie hun vleesch en bloed naar de slachtbank voert, en van wien zij vrede en geluk hebben te verwachten. Ik goot loog in de wonde en prees den arts.”
»Maar ongeroepen en onvoorzichtig!” viel de stadhouder hem in de rede. »Overigens hebt gij getoond, dat ge bruikbaar zijt, en ik zal u voor later tijd sparen. Al te ijverige vrienden zijn waarlijk schadelijker dan verklaarde vijanden. Als ik u noodig heb, zal ik u roepen. Vermijd tot zoo lang alle praatjes. Ga nu naar uwe meesteres en breng haar dezen brief, die voor haar is aangekomen.”
»Heil den zoon van den zonnegod, Ani!” riep de dwerg, terwijl hij den voet van den stadhouder kuste. »Heb ik geen brief over te brengen aan mijne meesteres Nefert?”
»Breng
89
Eene formule, die zelfs in particuliere brieven van Egyptenaars achter den naam van den pharao voorkomt.
90
In de medische papyrussen zijn tweeërlei recepten voor pillen bewaard, zonder honig voor mannen, met honig voor vrouwen.