Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers страница 32
Bij dit alles was de dwerg Nemoe haar gehoorzaam werktuig. Zij had hem met geen enkel woord in hare plannen ingewijd. Toch sprak hij hare gemoedsaandoeningen in ronde woorden uit, die alleen door een tik met den waaier bestraft werden. Nemoe had het gisteren voor het eerst gewaagd te zeggen, dat, als de pharao eens niet Ramses maar Ani heette, Katoeti dan geene koningin zou zijn, maar eene godin. Want zij zou den pharao, die zelfs tot de hemelsche goden behoorde, niet moeten gehoorzamen, maar hem veeleer besturen. —
Katoeti had het blosje van hare dochter niet opgemerkt, want zij keek in gespannen verwachting naar de tuindeur, en zeide: »Waar blijft Nemoe? Er zullen toch voor ons wel tijdingen uit het leger zijn gekomen?”
»Mena heeft in zoolang niet geschreven,” zeide Nefert. »Ha, daar is de hofmeester!”
Katoeti richtte zich tot den beambte, die door een zijdeur der veranda was binnengekomen, met de vraag: »Wat nieuws brengt gij?”
»De koopman Abscha,” luidde het antwoord, »dringt op betaling aan. De nieuwe Syrische wagen en de purperstof…”
»Verkoop koren!” beval Katoeti.
»Onmogelijk, want de belastingen voor den tempel zijn nog niet voldaan, en er is reeds zooveel aan de kooplieden geleverd, dat er ter nauwernood genoeg overblijft voor de huishouding en den zaaitijd.”
»Betaal dan met runderen.”
»Maar meesteres,” gaf de hofmeester angstig ten antwoord, »wij hebben eerst heden weder een kudde aan den Mohar verkocht, en de schepraderen moeten in beweging gehouden, het koren moet gedorscht worden; voorts hebben wij offervee noodig, en melk, boter en kaas voor het huishouden en mest om te stoken”92.
Katoeti zag nadenkend vóor zich, en zeide toen: »Er moet toch geld zijn. Rijd naar Hermonthis, en zeg den opzichter van de stoeterij, dat hij tien van Mena’s geelvossen hierheen laat brengen.”
»Ik heb reeds met hem gesproken,” hernam de hofmeester; »hij zegt echter dat Mena hem streng verboden heeft een enkel van zijne paarden, op welk ras hij zeer trotsch is, prijs te geven. Alleen voor den wagen van onze meesteres Nefert…”
»Ik verlang gehoorzaamheid,” sprak Katoeti op beslissenden toon, terwijl zij den beambte belette verder te spreken, »en verwacht morgen de paarden!”
»Maar de opzichter van de stoeterij is een koppig man, dien Mena voor onontbeerlijk houdt, en die…”
Nefert was onder dit gesprek uit hare gemakkelijke houding opgerezen. Op de laatste woorden van Katoeti verliet zij het rustbed en zeide zóo bepaald, dat zelfs hare moeder er van schrikte: »Men moet de bevelen van mijn echtgenoot gehoorzamen. De paarden, die Mena lief heeft, blijven in hunne stallen. Neem dezen armband, die de koning mij schonk, hij is meer waard dan twintig paarden.”
De hofmeester monsterde het met edelgesteenten rijk bezette kleinood en zag Katoeti vragend aan. Zij haalde de schouders op, gaf met een knikje hare toestemming en zeide: »Abscha mag dit sieraad als onderpand bewaren tot Mena’s buit hier zal zijn aangekomen. Sedert een jaar zond uw man niets van eenige beteekenis.”
Zoodra de beambte zich verwijderd had, strekte Nefert zich weder op haar rustbed uit en zeide vermoeid: »Ik dacht dat wij rijk waren.”
»Wij zouden het kunnen zijn,” antwoordde Katoeti bitter. Toen zij echter bespeurde, dat Nefert’s wangen op nieuw begonnen te gloeien, vervolgde zij vriendelijk: »Onze hooge rang legt ons groote plichten op. In onze aderen vloeit vorstelijk bloed en de oogen des volks zijn gericht op de gemalin van den roemrijksten held in ’s konings leger. Men mag niet zeggen, dat gij door uw echtgenoot veronachtzaamd wordt. – Wat blijft die Nemoe toch lang uit!”
»Ik hoor gerucht in den hof,” zeide Nefert. »De stadhouder zal komen.”
Katoeti zag weder naar den tuin. Daar zag zij een slaaf, die buiten adem kwam aanloopen met de tijding, dat Bent-Anat, de, dochter des konings, vóor de poort van het huis uit haar wagen gestegen en in aantocht was met prins Rameri. Nefert verliet het rustbed, en ging met Katoeti de hooge gasten in den tuin tegemoet. Zoodra moeder en dochter zich neerbogen, om het kleed der prinses te kussen, weerde Bent-Anat haar af en zeide: »Blijft op een afstand van mij; de priesters hebben de onreinheid nog niet geheel van mij weggenomen.”
»In weerwil hiervan zijt gij rein als het oog van Ra,” riep de prins, die haar begeleidde, terwijl hij haar kuste, eer zij het beletten kon. Het was haar zeventienjarige broeder, die in het Seti-huis werd opgevoed, dat hij echter binnen weinige weken verlaten zou.
»Ik zal den wildzang bij Ameni aanklagen,” zeide Bent-Anat lachend. »Hij wilde mij volstrekt begeleiden. Uw gemaal heeft hij zich ten voorbeeld genomen, Nefert. Maar ook ik had te huis geen rust, want wij komen om u eene goede boodschap te brengen.”
»Van Mena?” vroeg de jonge vrouw, de hand tegen haar hart drukkende.
»Van hem!” antwoordde Bent-Anat. »Mijn vader prijst zijne dapperheid en schrijft, dat hij bij de verdeeling van den buit vóor allen zal mogen kiezen.”
Nefert sloeg op hare moeder een zegevierenden blik, en Katoeti haalde ruimer adem. Bent-Anat streelde Nefert’s wangen, alsof zij een kind was. Toen wendde zij zich tot Katoeti, nam haar mede in den tuin en bad haar, die zoo vroeg hare moeder had moeten missen, in eene gewichtige aangelegenheid te willen raden. »Mijn vader,” zeide zij, na eenige inleidende woorden, »deelt mij mede, dat de stadhouder Ani mij tot vrouw vraagt, en raadt mij de trouw van den waardigen man met mijne hand te beloonen. Hij raadt, versta mij wel, hij beveelt niet.”
»En gij?” vroeg Katoeti.
»En ik,” antwoordde Bent-Anat beslist, »moet hem afwijzen.”
»Moet gij dat?”
Bent-Anat gaf een teeken van toestemming en voegde er bij: »Ik ben mij volkomen bewust van hetgeen ik doe. Ik kan niet anders.”
»Dan hebt gij mijn raad niet meer noodig, want ik weet dat niemand, zelfs niet uw vader, u van een besluit kan afbrengen.”
»Zelfs geene godheid,” zeide Bent-Anat op vasten toon. »Maar gij zijt Ani’s vriendin, en daar ik hem hoogacht, wil ik trachten hem eene vernedering te besparen. Beproef of gij hem bewegen kunt van zijn aanzoek af te zien. Wanneer ik hem ontmoet, wil ik mij houden als wist ik niets van zijn brief aan mijn vader.”
Katoeti zag weder peinzend naar den grond. Daarna zeide zij: »De stadhouder brengt zijne uren van uitspanning gaarne bij mij door, pratende of aan het dambord: doch ik weet niet of ik het durf wagen over zulke gewichtige zaken met hem te spreken.”
»Huwelijksplannen zijn vrouwenzaken,” hernam Bent-Anat met een lachje.
»Doch het huwelijk van eene prinses is eene staatsaangelegenheid,” zeide de weduwe op haar beurt. »En
92
In het aan hout zoo arme Egypte is heden nog gedroogde koemest de voornaamste brandstof. – Ook in sommige gedeelten van ons land wordt deze brandstof (bijv. de plaggen in ’t Gooi) door arme lieden gebruikt. Vert.