1
De loop van den zonnegod werd vergeleken met die van het menschelijk leven. Als kind (Horus) ging de zon op; zij ontwikkelde zich tegen den middag tot den held Ra, voor wien de Uraeus-slang, die op zijn diadeem prijkte, streed. Aan den avond, als zij onderging, was zij een grijsaard (Tum). Het licht was ontstaan uit de duisternis, bijgevolg werd Tum voor ouder gehouden dan Horus en de andere lichtgoden.
2
Anubis, die met den kop van een jakhals wordt afgebeeld, is de zoon van Osiris en Nephthys. De jakhals is zijn heilig dier. In den vroegsten tijd komt hij reeds voor als god van de onderwereld. Hij ziet toe op het balsemen, bewaart de lijken, en beschermt de Nekropolis. Bovendien baant hij, als Hermes Psychopompos (Hermanubis), den weg voor de zielen. Volgens Plutarchus waakt hij voor de goden gelijk de honden voor de menschen.
3
Pylonen noemde men de door een poortdoorgang verbonden torens aan den ingang van een Egyptischen tempel.
4
Roofzuchtige Semitische stammen in het oosten van Egypte.
5
Een paras-chiet was iemand, die de lijken opende.
6
Hathor is Isis in zinnelijken vorm. Zij is de godin van den helderen lichten hemel en draagt de zonneschijf tusschen de hoornen op den koekop, of op een menschenhoofd met de ooren van eene koe. Zij wordt de godin met het schoone aangezicht genoemd en is de schenkster van elke reine levensvreugde. Later beschouwde men haar als de muze, die het leven veraangenaamt met vroolijkheid, liefde, zang en dans. Als goede fee ontmoeten wij haar bij de wieg der kinderen, om hun levenslot te bepalen. Zij draagt vele namen, en er komen verschillende, meestal zeven Hathoren voor, om de voornaamste richtingen harer goddelijke werkzaamheid te verpersoonlijken.
7
De groote koningin uit de 18de dynastie, voogdes van twee pharao’s.
8
Azië.
9
Door de Grieken Typhon genoemd. Hij was de vijand van Osiris, het ware, goede en reine, en vertegenwoordigde de disharmonie en onrust in de natuur. Horus, die voor zijn vader Osiris strijdt, kon hem ter aarde werpen en verminken, maar nimmer vernietigen.
10
Hij bestaat nog en is bekend onder den naam van den tempel van Qoernah.
11
Het noordelijk beeld is, als het geluidgevende Memnonsbeeld, wereldberoemd geworden.
12
De volgende beschrijving van eene Egyptische inrichting van onderwijs is, tot in elke bijzonderheid, ontleend aan bronnen, die uit den tijd van Ramses II en zijn opvolger Mernephtah afkomstig zijn.
13
1
De loop van den zonnegod werd vergeleken met die van het menschelijk leven. Als kind (Horus) ging de zon op; zij ontwikkelde zich tegen den middag tot den held Ra, voor wien de Uraeus-slang, die op zijn diadeem prijkte, streed. Aan den avond, als zij onderging, was zij een grijsaard (Tum). Het licht was ontstaan uit de duisternis, bijgevolg werd Tum voor ouder gehouden dan Horus en de andere lichtgoden.
2
Anubis, die met den kop van een jakhals wordt afgebeeld, is de zoon van Osiris en Nephthys. De jakhals is zijn heilig dier. In den vroegsten tijd komt hij reeds voor als god van de onderwereld. Hij ziet toe op het balsemen, bewaart de lijken, en beschermt de Nekropolis. Bovendien baant hij, als Hermes Psychopompos (Hermanubis), den weg voor de zielen. Volgens Plutarchus waakt hij voor de goden gelijk de honden voor de menschen.
3
Pylonen noemde men de door een poortdoorgang verbonden torens aan den ingang van een Egyptischen tempel.
4
Roofzuchtige Semitische stammen in het oosten van Egypte.
5
Een paras-chiet was iemand, die de lijken opende.
6
Hathor is Isis in zinnelijken vorm. Zij is de godin van den helderen lichten hemel en draagt de zonneschijf tusschen de hoornen op den koekop, of op een menschenhoofd met de ooren van eene koe. Zij wordt de godin met het schoone aangezicht genoemd en is de schenkster van elke reine levensvreugde. Later beschouwde men haar als de muze, die het leven veraangenaamt met vroolijkheid, liefde, zang en dans. Als goede fee ontmoeten wij haar bij de wieg der kinderen, om hun levenslot te bepalen. Zij draagt vele namen, en er komen verschillende, meestal zeven Hathoren voor, om de voornaamste richtingen harer goddelijke werkzaamheid te verpersoonlijken.
7
De groote koningin uit de 18de dynastie, voogdes van twee pharao’s.
8
Azië.
9
Door de Grieken Typhon genoemd. Hij was de vijand van Osiris, het ware, goede en reine, en vertegenwoordigde de disharmonie en onrust in de natuur. Horus, die voor zijn vader Osiris strijdt, kon hem ter aarde werpen en verminken, maar nimmer vernietigen.
10
Hij bestaat nog en is bekend onder den naam van den tempel van Qoernah.
11
Het noordelijk beeld is, als het geluidgevende Memnonsbeeld, wereldberoemd geworden.
12
De volgende beschrijving van eene Egyptische inrichting van onderwijs is, tot in elke bijzonderheid, ontleend aan bronnen, die uit den tijd van Ramses II en zijn opvolger Mernephtah afkomstig zijn.
13
Het groote, het verhevene huis, de hooge porte: ziedaar de vertolking van het Egyptische Peraä, waaruit het „pharao” der Joden is ontstaan.
14
Vele exemplaren zijn in de graven gevonden. Een dergelijk toestel wordt nog heden in Nubië gebruikt.
15
Ricinus-olie.
16
Alle voorname Egyptenaars droegen eene pruik op den geschoren kruin. Zulke pruiken worden nog in enkele musea bewaard.
17
De zonnegod der Egyptenaars.
18
Wat hier over de artsen wordt gezegd is hoofdzakelijk ontleend aan de geneeskundige geschriften der Egyptenaars, waaronder de papyrus-Ebers in de eerste plaats in aanmerking komt, vervolgens de medische papyrus I van Berlijn, en eindelijk een hiëratisch handschrift te Londen, dat evenals de papyrus-Ebers afkomstig is uit de 18de dynastie, d.i. uit de 16de eeuw v. Chr. Vgl. verder Herodotus II, 84; Diodorus I, 82.
19
Onder de zes hermetische boeken der artsen, door Clemens van Alexandrië genoemd, was er éen gewijd aan de chirurgische instrumenten. Verkeerd gezette beenbreuken die men bij mummies heeft gevonden,