Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers страница 37

Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers

Скачать книгу

id="n58">

58

Spreekwijzen en toovermiddelen van heksen, voorkomende in een magischen papyrus. De door Chabas uitgegeven Papyrus magique Harris is ongeveer uit den tijd van ons verhaal afkomstig. Ook is hier gebruik gemaakt van den door Dr. Leemans uitgegeven magischen papyrus, die op het Leidsche Museum wordt gevonden, en van den toover-papyrus (in ’t Grieksch) te Berlijn aanwezig, in het licht gegeven door Parthey.

59

De Egyptenaars hadden vóor Alexander en de Ptolemeërs geen munt. Zij wogen het metaal, waaraan zij gewoonlijk den vorm van ringen gaven.

60

Galimatias of wartaal uit een Berlijnschen toover-papyrus.

61

Volgens den papyrus-Lee en Rollin. Vgl. Birch, Sur un papyrus magique (Revue archéol. 1863); Chabas, Papyrus magique Harris; Devéria, Papyr judiciaire de Turin.

62

Een bijzondere vorm van Anubis. Hij was de plaatselijke god van Lykopolis, het tegenwoordige Sioet.

63

Typhon had het lijk van Osiris in veertien stukken gesneden en deze over Egypte verspreid. Waar Isis er een vond, daar richtte zij een grafteeken op voor haar gemaal. Geen dier graven was in den lateren tijd zoo heilig als dat van Abydus, waarheen ook voorname Egyptenaars hunne mummies lieten brengen, om in de nabijheid van Osiris te rusten.

64

De zin dezer woorden wordt eerst later duidelijk. Vert.

65

Een beroemd reukwerk van de Egyptenaren. Recepten om het te bereiden zijn bewaard gebleven in den papyrus-Ebers, in de laboratoriën van de tempels, bij Dioskorides, Plutarchus, Galenus e.a. Parthey heeft door den apotheker L. Voigt te Berlijn drie soorten laten namaken. Het kyphi volgens het voorschrift van Dioskorides, was het beste. Voigt bereidde het uit rozijnen, wijn, radix Galangae, baccula juniperi, radix calami aromatici, asphalt, mastik, myrrhe, Bourgondische hars en honig.

66

Een muziekinstrument, dat bij de godsdienstplechtigheden der Egyptenaars wordt gebruikt en waarvan nog vele exemplaren in de museën worden bewaard. Plutarchus beschrijft het met juistheid aldus: „Het sistrum is van boven rond gebogen, en de gebogen plaat omvat de vier staven, die in beweging worden gebracht. Op de ronding, boven, bevestigen zij het beeld van eene kat met een menschengezicht; onder de vier beweegbare staafjes plaatsen zij aan de eene zijde het gezicht van Isis en aan de andere zijde dat van Nephthys.” Boven op een bronzen sistrum in het museum te Berlijn is de kat aanwezig; bij andere exemplaren vindt men gewoonlijk aan het einde van den steel maskers van Hathor. In het sanctuarium van den tempel dezer godin te Dendera werd eene afbeelding van het heilige sistrum op eene in het oog vallende plaats aangebracht.

67

Amon, d. i. de verborgene. Hij was de god van Thebe, die, nadat onder zijne bescherming de Hyksos uit het Nijldal waren verdreven, met Ra van Heliopolis werd vereenigd, en toegerust met de attributen van alle overige goden. Het wezen dezer godheid werd hoe langer hoe meer vergeestelijkt tot dat men het, in de esoterische leer onder de Ramessiden, gelijk stelde met het eeuwig verstand, dat het heelal vervult en alles bestuurt. Hij is de „echtgenoot zijner moeder, zijn eigen vader en zijn eigen zoon.” Als „levende Osiris” bezielt hij al het geschapene, het vervullende met zijn geest. Het stoffelijke komt bij hem tot een hooger bestaan. Hij wordt „weldadig, schoon, zonder gelijke” genoemd, maar ook een „vernietiger van het kwade,” in wien de mensch met vreugd de geheime kracht vereert, die het goede verheft en het booze nederwerpt. Men erkent hem aan de hooge dubbele veder op zijn kroon. Als Amon-Chnem wordt hij afgebeeld met een ramskop.

68

Oorspronkelijk de zonnegod. Zijn naam werd later in de pantheïstische leer der mysteriën gebruikt voor dien van den god die het Al is.

69

Ptah, door de Grieken Hephaistos genoemd, is de oudste onder de goden; de groote godheid die de grondstof der schepping heeft gemaakt, „die er van den aanvang geweest is;” wien de zeven Chnemoe als architecten helpend ter zijde staan, en die „de Heer der waarheid” wordt genoemd, omdat de wetten en de bepalingen, waaraan wat ontstaat onderworpen is, door hem zouden zijn ingesteld. Hij schiep ook de kiemen van het licht, staat daarom aan het hoofd van alle zonnegoden, en wordt schepper genoemd van het ei, waaruit, nadat hij de schaal had verbroken, zon en maan te voorschijn traden. Van daar zijn naam: „Hij die opent.” Hij werd voornamelijk te Memphis vereerd. De Apis was zijn heilig dier. In de leer der onsterfelijkheid en in de onderwereld treedt hij gewoonlijk op als Ptah Sokar Osiris, die de ondergaande zon en de afgestorvenen datgene verleent, wat zij behoeven om weder op te gaan en op te staan.

70

De heilige Sirius of het Hond-gesternte, dat aan Isis geheiligd was. De omloop van dit gesternte stemde in den tijd der pharao’s overeen met het ware astronomische jaar en kon den Egyptenaars daarom reeds vroeg tot grondslag voor de tijdrekening dienen.

71

Toth-Hermes. Zie boven.

72

De Egyptische naam van Mozes, dien wij als een tijdgenoot van Ramses mogen aanmerken, daar de uittocht der Joden onder zijne opvolgers geschiedde.

73

De Egyptenaars schreven met dunne rietjes, die in schrijftafeltjes geborgen werden. Vert.

74

Dit erfdeel van den Mohar is beschreven naar de voortreffelijke voorstellingen van tuinen en huizen van Egyptische grootte in de groeven van Tel-el-Amarna, afgebeeld door Lepsius in zijne Denkmäler aus Aegypten und Aethiopien. Abth. III. Het werd voor een bijzonder voorrecht gehouden, een tuin te bezitten. In den papyrus IV uit het museum van Boelaq, door Mariëtte uitgegeven, wil de schrijver aantoonen, dat elke aardsche bezitting tot verzadiging leidt, en hij kiest tot voorbeeld het huis met een tuin. „Gij hebt voor u,” zegt hij, „een stuk land aangelegd met water doorsneden. Gij hebt uw tuingrond omheind; sykomoren hebt gij in kringen geplant, ze keurig schikkende over het gansche erf van uw huis. Gij vult uw hand met alle bloemen die uw oog aanschouwt. Toch gebeurt het, dat gij ten laatste van alles verzadigd wordt.”

75

De afgestorvene, die gerechtvaardigd is, wordt na zijn dood Osiris, dat is: hij komt tot volledige eenheid (Henosis) met de godheid. De Osiris-mythe vindt men in al hare onderdeelen weder in de letterkundige nalatenschap der Egyptenaars. Plutarchus deelt haar volledig mede. De inhoud is, met voorbijgang van hetgeen niet tot de hoofdzaak behoort, de volgende: Isis en Osiris beheerschen gelukkig en zegen verspreidend het Nijldal. Typhon (Seth) verleidt Osiris om in een kist te gaan liggen; hij sluit die met zijn zeventig helpers en zet haar in den Nijl, die haar noordwaarts in zee voert. Zij landt aan den oever van Byblos. Isis zoekt die kist weeklagende, vindt haar en brengt haar naar Egypte terug. Terwijl zij haar zoon Horus opzoekt, vindt Typhon het lijk, snijdt het in veertien deelen en strooit die over het land. Intusschen is Horus opgegroeid; deze bestrijdt en overwint Typhon, zonder hem te dooden, en geeft aan zijne moeder haar echtgenoot en aan zijn vader, die gedurende zijn schijnbaren dood in de onderwereld heeft geheerscht, zijn troon op aarde weder. Deze zinrijke mythe was een beeld van den cirkelloop der natuur, van de loopbaan der zon en van het lot der menschelijke ziel. De scheppende kracht der natuur en de volheid van den Nijl worden door de droogte, het zonlicht door de duisternis, de mensch door den dood, het goede beginsel door het booze, de waarheid door den leugen schijnbaar vernietigd, hoewel zij allen in de lente (de tijd waarop de Nijl begint te wassen), aan den morgen, in een ander leven en op den dag der wedervergelding zegepralen, evenals Osiris door Horus de overwinning op Typhon heeft behaald.

76

Grieken en Romeinen berichten, dat de Egyptenaars zoo verzot waren op satyre en bijtende scherts, dat zij goed en leven op het spel zetten, om aan hun lust tot spot bot te kunnen vieren. De aanstootelijke afbeeldingen in de zoogenaamde kiosk van Medinet Haboe, caricaturen op een papyrus, enz. bevestigen deze getuigenis. Merkwaardig is eene plaats bij Flavius Vopiscus (Ed. Peter II, p. 208 c. 7), een Latijnschen geschiedschrijver uit den tijd van Diocletianus, die de Egyptenaars bijna met de Franschen vergelijkt. „Zij toch zijn,” zegt hij „gelijk men genoeg weet, winderig, lichtgeraakt, opgeblazen, beleedigend en zeer ijdel, vrij, uitermate begeerig naar nieuwtjes, makers van verzen en stekelige gezegden, sterrenduiders, wichelaars, geneeskundigen.”

77

Thans Fajoem, alwaar bij den tempel van den god Sebek te Krokodilopolis, versierde heilige krokodillen onderhouden en rijkelijk gevoed werden.

78

De

Скачать книгу