Voorbestemd. Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Voorbestemd - Морган Райс страница 3
Caitlin hief de houweel hoog, zette een aantal stappen in hun richting en gromde toen met de meest woeste gezichtsuitdrukking die ze kon maken.
De dorpelingen hieven doodsbang hun handen naar hun gezicht en gilden. Sommigen renden naar het bos, en degenen die bleven krompen ineen.
Dat was wat Caitlin wilde bereiken. Ze had ze net bang genoeg gemaakt om ze te verlammen. Ze liet de houweel zakken en rende langs hen heen, door het veld heen richting te ondergaande zon.
Terwijl ze rende, wachtte ze, hoopte ze, tot haar vampierkrachten terugkeerden, en dat haar vleugels zich uit zouden klappen, dat ze gewoon zou kunnen opstijgen en ver van hier zou kunnen vliegen.
Maar dat geluk had ze niet. Om de een of andere reden gebeurde het maar niet.
Ben ik het kwijt? vroeg ze zich af. Ben ik weer gewoon menselijk?
Ze rende op de snelheid van een gewoon mens, en ze voelde ook niets in haar rug, geen vleugels, hoe graag ze dat ook wilde. Was ze weer net zo zwak en weerloos als alle anderen?
Voor ze het antwoord kon vinden, hoorde ze een rumoer achter zich ontstaan. Ze keek over haar schouder en zag de meute dorpelingen; ze kwamen haar achterna. Ze schreeuwden, droegen toortsen, landbouwgereedschap, knuppels en stenen die ze opraapten tijdens het rennen.
Alstublieft, God, bad ze, laat deze nachtmerrie ophouden. Slechts lang genoeg om uit te vinden waar ik ben. En om weer sterk te worden.
Caitlin keek omlaag en zag voor het eerst wat ze droeg. Het was een lange, elegante, zwarte jurk, prachtig versierd, en die liep van haar nek tot haar tenen. Het was een jurk voor een formele gelegenheid – zoals een begrafenis –, maar zeker niet om in te rennen. Haar benen kwamen er in vast te zitten. Ze reikte omlaag en scheurde hem tot boven haar knieën. Dat hield, en ze kon sneller rennen.
Maar ze ging nog steeds niet snel genoeg. Ze voelde zichzelf snel moe worden, en de meute achter haar leek over eindeloze energie te beschikken. Ze kwamen snel dichterbij.
Plotseling voelde ze iets scherps op haar achterhoofd en kromp ze ineen van de pijn. Ze struikelde toen ze geraakt werd, reikte toen omhoog en raakte de plek aan met haar hand. Haar hand zat onder het bloed. Ze was geraakt door een steen.
Ze zag verscheidene stenen langs haar heen vliegen, draaide zich om en zag dat zij de stenen in haar richting gooiden. Een andere steen raakte haar pijnlijk in haar onderrug. De meute was nu binnen zeven meter afstand van haar.
In de verte zag ze een steile heuvel met op de top een enorme, middeleeuwse kerk en klooster. Ze rende erheen. Ze hoopte dat, als ze het zou halen, ze onderdak zou kunnen vinden bij die mensen.
Maar toen ze opnieuw geraakt werd – deze keer op haar schouder – besefte ze dat het niet uit zou maken. De kerk was te ver weg, ze raakte haar energie snel kwijt en de meute kwam te dichtbij. Ze had geen andere keus dan zich om te draaien en te vechten. Ironisch, dacht ze. Na alles dat ze had doorgemaakt, na alle vampiergevechten, zelfs na een reis terug in de tijd te hebben overleefd, zou het kunnen dat ze aan haar einde zou komen door een stomme meute dorpelingen.
Caitlin stopte abrupt, draaide zich om en keek naar de menigte. Als ze zou sterven, zou ze in ieder geval vechtend ten onder gaan.
Ze sloot haar ogen en ademde diep in. Ze concentreerde zich en de wereld om haar heen stond stil. Ze voelde haar blote voeten op het gras dat vastzat in de aarde, en voelde langzaam maar zeker een oerkracht in haar opwellen en over haar stromen. Ze dwong zichzelf het te herinneren; de razernij, haar innerlijke oerrazernij. Eens had ze getraind en gevochten met bovenmenselijke kracht. Ze dwóng zichzelf dat te laten terugkeren. Ze voelde dat het ergens in haar binnenste nog steeds op de loer lag.
Ze dacht aan alle meutes in haar leven, alle pestkoppen, alle eikels. Ze dacht aan haar moeder, die haar zelfs de kleinste aardigheid niet gunde; ze herinnerde zich de pestkoppen die haar en Jonah door die steeg in New York hadden achtervolgd. Ze dacht aan die pestkoppen in de schuur in de Hudson-vallei, Sams vrienden. En ze herinnerde zich hoe Cain zich had voorgesteld op Pollepel-eiland. Het leek wel alsof er altijd en overal pestkoppen waren. Voor hen wegrennen had haar nog nooit iets opgeleverd. Zoals ze altijd al had gedaan, zou ze ook nu weer moeten vechten.
Terwijl ze al die onrechtvaardigheid overpeinsde, bouwde de razernij zich op en stroomde die door haar heen. Hij verdubbelde, verdrievoudigde, tot ze haar aderen ervan op voelde zwellen en haar spieren op het punt stonden te ontploffen.
Precies op dat moment had de meute haar te pakken. Een dorpeling hief zijn knuppel en zwaaide die naar haar hoofd. Met haar nieuwgevonden kracht dook Caitlin net op tijd weg, boog ze voorover en gooide ze hem over haar schouder. Hij vloog enkele stappen door de lucht en landde op zijn rug in het gras.
Een andere man hief een grote steen op en maakte zich klaar om die op haar hoofd te slaan; ze reikte omhoog, greep zijn pols en sloeg die dubbel. Hij viel schreeuwend op zijn knieën.
Een derde dorpeling zwaaide met zijn schoffel, maar ze was te snel: ze draaide om haar as en greep hem midden in de zwaaibeweging vast. Ze rukte hem uit zijn handen, haalde uit en raakte hem hard op zijn hoofd.
De schoffel van een manslengte was precies wat ze nodig had. Ze zwaaide hem in een brede cirkel rond en sloeg iedereen binnen bereik neer; binnen enkele momenten lag er een open plek om haar heen. Ze zag een dorpeling een grote steen heffen om die naar haar te gooien, en ze gooide de schoffel recht op hem af. Hij raakte zijn hand en sloeg de steen eruit.
Caitlin rende de verdwaasde menigte in, greep een toorts uit de handen van een oude vrouw en zwaaide die wild om zich heen. Ze wist een stuk van het hoge, droge gras in brand te zetten en er klonk geschreeuw toen de vele dorpelingen bang wegvluchtten. Toen de muur van vuur groot genoeg was, smeet ze de toorts recht naar de meute. Hij vloog door de lucht en landde achterop het tuniek van een man, waardoor de man en de man naast hem in brand vlogen. De menigte verzamelde zich snel om hen heen om hen te blussen.
Dat speelde Caitlin in de hand. De dorpelingen waren eindelijk genoeg afgeleid om haar de ruimte te geven om weg te gaan. Ze wilde hen geen pijn doen. Ze wilde alleen dat ze haar met rust lieten. Ze moest gewoon op adem komen en uitvogelen waar ze was.
Ze draaide zich om en sprintte de heuvel op, richting de kerk. Ze voelde een nieuwe kracht en snelheid, voelde zichzelf snel de heuvel bestijgen en wist dat ze sneller was dan zij. Ze hoopte alleen dat de kerk open was en haar binnen zou laten.
De nacht viel terwijl ze de heuvel oprende en ze het gras onder haar blote voeten voelde, en ze zag dat op het marktplein verscheidene toortsen werden aangestoken, net als aan de kloostermuren. Toen ze dichterbij kwam zag ze een nachtwachter op de hoge borstwering staan. Hij keek omlaag naar haar en er verscheen angst op zijn gezicht. Hij reikte naar een toorts boven zijn hoofd en schreeuwde: “Vampier! Vampier!”
Toen hij dat deed begonnen de kerkklokken te luiden.
Caitlin zag aan alle kanten toortsen verschijnen. Mensen kwamen uit elke richting uit de houten gebouwen terwijl de wachter bleef schreeuwen en de klokken bleven luiden. Het was een heksenjacht en ze leken allemaal op haar af te komen.
Caitlin versnelde haar pas en rende zo hard dat haar ribben pijn begonnen te doen. Happend naar adem bereikte ze