Voorbestemd. Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Voorbestemd - Морган Райс страница 5
Toen Kyle zichzelf bekeek, zag hij dat hij de reis terug in de tijd redelijk had doorstaan. Bij andere reizen was hij veel meer door elkaar geschud, en had hij veel meer hersteltijd nodig gehad. Maar deze keer niet. Hij voelde zich sterker dan ooit, en hij kon alles aan. Hij voelde dat zijn vleugels meteen zouden uitklappen, zodat hij direct naar het Pantheon kon vliegen om zijn plan in werking te zetten, als hij dat wilde.
Maar hij was er nog niet klaar voor. Hij had al lang geen vakantie meer gehad, en het voelde goed om terug te zijn. Hij wilde wat rondkijken en zich herinneren hoe het hier was geweest.
Kyle beklom de heuvel met ongelooflijke snelheid, en in een mum van tijd had hij het Forum verlaten en stond hij in de drukke straten van Rome.
Hij verwonderde zich dat Rome zelfs 200 jaar eerder al zo druk was al maar mogelijk was.
Kyle vertraagde zijn pas terwijl hij opging in de menigte die hem omringde. Het was een menselijke massa. Er bevonden zich duizenden mensen die zich in alle richtingen haastten op de boulevard, die nog steeds van zand was. Er waren ook paarden van alle soorten en maten, en karren, wagens en koetsen. De straten stonken naar lichaamsgeuren en paardenuitwerpselen. Het kwam allemaal terug: het gebrek aan pijpleidingen, aan baden… de stank van vroegere tijden. Die maakte hem misselijk.
Kyle voelde dat hij in elke richting werd meegesleurd, en de menigte werd steeds dichter; mensen van alle rassen en klassen haastten zich alle kanten op. Hij keek verwonderd naar de primitieve winkeletalages die ouderwetse Italiaanse hoeden verkochten. Hij verwonderde zich over de kleine jongens die in lompen gekleed waren en op hem af kwamen om hem stukken fruit te verkopen. Sommige dingen veranderden nooit.
Kyle sloeg een smal achterafsteegje in, een steeg die hij zich herinnerde, en waarvan hij hoopte dat die nog altijd hetzelfde was. Hij was blij dat dat nog zo was: voor hem stonden tientallen prostitués tegen de muur geleund die hem toeriepen toen hij tussen hen door liep.
Kyle glimlachte breed.
Toen hij op een van hen afstapte – een grote, rondborstige vrouw met roodgeverfd haar en te veel makeup – haalde ze haar hand over zijn gezicht.
“Hé, grote jongen,” zei ze, “op zoek naar plezier? Hoeveel heb je?”
Kyle glimlachte, sloeg zijn arm om haar heen en leidde haar een zijsteeg in.
Ze volgde maar wat graag.
Zodra ze de hoek omsloegen zei ze: “Je hebt me geen antwoord gegeven. Hoeveel heb—”
Die vraag kon ze nooit afmaken.
Voor ze uitgepraat was, had Kyle zijn tanden al diep in haar nek geboord.
Ze probeerde te schreeuwen, maar hij hield haar mond bedekt met zijn vrije hand. Hij trok haar naar zich toe terwijl hij bleef drinken. Hij voelde het menselijke bloed door zijn aderen stromen en raakte opgewonden. Hij was uitgedroogd geweest, compleet gedehydrateerd. Het tijdreizen had hem uitgeput, en dit was precise wat hij nodig had gehad om erbovenop te komen.
Terwijl hij haar lichaam slap voelde worden, bleef hij drinken, meer dan hij nodig had. Uiteindelijk liet hij haar slappe lijk compleet verzadigd op de grond zakken.
Toen hij zich omdraaide en weg wilde gaan, kwam er een enorme, ongeschoren man die een tand miste op hem af. Hij haalde een dolk uit zijn riem.
De man keek omlaag naar de dode vrouw, en toen naar Kyle. Hij grimaste.
“Dat was mijn eigendom,” zei de man. “Ik hoop voor jou dat je het geld ervoor hebt.”
De man zette twee stappen richting Kyle en sprong toen met zijn dolk op hem af.
Kyle stapte met zijn bliksemsnelle reflexen eenvoudig opzij, greep de pols van de man en trok die in één beweging terug, waardoor zijn arm in tweeën brak. De man schreeuwde, maar voor hij verder kon gaan, trok Kyle de dolk uit zijn hand en sneed hij de man de keel door in dezelfde beweging. Hij liet het slappe lichaam op straat vallen.
Kyle keek naar de dolk: een mooi dingetje met een ivoren handvat. Hij knikte. Het was niet slecht. Hij deed hem aan zijn riem en veegde het bloed van zijn mond met de rug van zijn hand. Hij ademde diep in en liep de steeg uit, de straat in; eindelijk was hij tevreden.
Oh, wat had hij Rome gemist.
Hoofdstuk drie
Caitlin liep naast de priester door de kerk terwijl die de voordeur barricadeerde en alle andere ingangen afsloot. De zon was ondergegaan en tijdens het lopen stak hij toortsen aan om de enorme ruimtes stukje bij beetje te verlichten.
Caitlin keek omhoog en zag alle enorme kruisbeelden en vroeg zich af waarom ze zich hier zo vredig voelde. Hoorden vampiers niet bang te zijn voor kerken? Van kruisbeelden? Ze herinnerde zich de basis van het Witte Verbond in het klooster in New York, en de kruisbeelden die de muren hadden gesierd. Caleb had haar verteld dat bepaalde vampierrassen kerken wél omarmden. Hij was doorgegaan met een lange monoloog over de geschiedenis van de vampiers, en over de relatie met het christendom, maar ze was te verliefd op hem geweest om er heel goed naar te luisteren. Nu wilde ze dat ze dat wel had gedaan.
De vampierpriester leidde Caitlin door een zijdeur, en daar daalden ze een trap af. Ze liepen door een gewelfde, middeleeuwse gang, en hij bleef toortsen aansteken.
“Ik denk niet dat ze terugkomen,” zei hij terwijl hij nog een toegang afsloot. “Ze zullen het platteland afkammen, en als ze je niet vinden, gaan ze terug naar huis. Dat doen ze altijd.”
Caitlin voelde zich hier veilig, en ze was deze man enorm dankbaar voor zijn hulp. Ze vroeg zich af waarom hij haar had geholpen, waarom hij zijn leven voor haar in de waagschaal had gelegd.
“Omdat ik van jouw soort ben,” zei hij, en hij draaide zich om en keek haar aan; zijn doordringende, blauwe ogen boorden zich in de hare.
Caitlin bleef maar vergeten hoe simpel vampiers elkaars gedachten konden lezen. Maar ze was ook heel even vergeten dat hij een van hen was.
“We zijn niet allemaal bang voor kerken,” zei hij, opnieuw haar gedachten beantwoordend. “Je weet dat ons ras versplinterd is. Onze soort – de goedaardige soort – heeft kerken nodig. Daar gedijen we goed.”
Terwijl ze een andere gang insloegen en nog een kleine trap afdaalden, vroeg Caitlin zich af waar hij haar heen leidde. Er schoten zoveel vragen door haar hoofd dat ze niet wist wat ze hem het eerst moest vragen.
“Waar ben ik?” vroeg ze, en ze besefte dat dit het eerste was dat zij tegen hem had gezegd sinds hun ontmoeting. Al haar vragen stroomden eruit. “In welk land ben ik? Welk jaar is het?”
Hij glimlachte, en er verschenen ouderdomsrimpels op zijn gezicht. Hij was een korte, magere man met wit haar, een gladgeschoren gezicht en een opa-gezicht. Hij droeg de weldadige kleren van een priester, en zelfs voor een vampier zag hij er erg oud uit. Ze vroeg zich af hoeveel eeuwen hij al op deze wereld was. Ze voelde vriendelijkheid en warmte van hem afstralen en voelde zich vredig bij hem.
“Zoveel vragen,” zei hij uiteindelijk met een glimlach. “Dat begrijp ik. Het is voor jou ook veel. Nou, om te beginnen ben je in Umbrië. In het kleine dorpje Assisi.”
Ze pijnigde haar brein in een poging te achterhalen waar ze was.
“Italië?” vroeg ze.
“Ja, in de toekomst zal