Een Gift Van Wapens . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Gift Van Wapens - Морган Райс страница 4
Plotseling hoorde Gwendolyn een knappend geluid, en ze voelde de hele brug schudden. Haar bloed werd ijskoud terwijl ze achterom keek en zag dat één van de touwen die de brug aan de rand van het Ravijn verbond, was geknapt.
De hele brug begon te bewegen, en Gwen keek vol afschuw toe hoe de het andere touw, dat slechts aan een draadje hing, ook knapte.
Iedereen schreeuwde het uit terwijl plotseling de ene kant van de brug los kwam van de muur van het Ravijn; de brug zwaaide zo snel dat Gwen nauwelijks adem kon halen. Ze vlogen door de lucht en gingen met een enorme snelheid op de rotswand van het Ravijn af.
Gwen keek op en zag de rotswand als in een waas op hen afkomen, en ze wist dat ze binnen enkele momenten allemaal gedood zouden worden door de impact, hun lichamen verpletterd, en dat wie het zou overleven de diepte van het Ravijn zou in storten.
“Steen, wijk voor ons! IK BEVEEL HET!” schreeuwde een stem, die gevuld leek te zijn met een primordiale autoriteit, een stem zoals Gwen nog nooit had gehoord.
Ze zag Alistair, die zich met één hand aan het touw vasthield, haar andere hand uitstrekken, gefixeerd op de rotswand die ze over enkele ogenblikken zouden raken. Er scheen een geel licht uit Alistairs hand, en terwijl Gwendolyn zich schrap zette voor de impact, kon ze niet geloven wat er gebeurde.
De rotswand veranderde voor haar ogen in sneeuw—terwijl ze hem raakten, hoorde Gwendolyn niet het gekraak van botten, zoals ze had verwacht. In plaats daarvan voelde ze haar hele lichaam omgeven worden door een muur van lichte, wollige sneeuw. Het was ijskoud, en ze werd er volledig door bedekt. De sneeuw drong in haar ogen en neus en oren—maar het deed haar geen pijn.
Ze leefde nog.
Ze bungelden aan het touw dat vanaf de top van het Ravijn naar beneden hing, omgeven in de muur van sneeuw, en Gwendolyn voelde hoe een sterke hand haar bij haar pols greep. Alistair. Haar hand was, ondanks de kou, heel warm. Alistair had de anderen op de één of andere manier ook al weten te bereiken, inclusief Krohn, en al spoedig klom ze met hen omhoog alsof het niets was.
Eindelijk bereikten ze de top, en Gwen zakte op de grond in elkaar. Op dat moment knapten de laatste twee touwen, en wat er over was van de brug viel door de mist naar beneden, het Ravijn in.
Gwendolyn lag daar, hijgend, zo dankbaar om weer vaste grond onder haar voeten te hebben. De grond was bevroren en bedekt met ijs en sneeuw, maar het was vaste grond. Ze was van de brug af, en ze leefde nog. Ze hadden het gehaald. Dankzij Alistair.
Gwendolyn draaide zich om en keek Alistair vol bewondering aan. Ze was ongelofelijk dankbaar om haar aan haar zijde te hebben. Ze voelde echt als een zuster, en Gwen had het gevoel dat ze nog maar een fractie van Alistairs kracht hadden gezien. Gwen had geen idee hoe ze ooit weer naar het vasteland van de Ring konden terugkeren als ze hier klaar waren—als ze hier ooit klaar waren, als ze Argon ooit maar zouden kunnen vinden. En terwijl ze naar de verblindende muur van sneeuw voor zich tuurde, het begin van de Onderwereld, werd ze overspoeld door het onheilspellende gevoeld dat het moeilijkste nog moest komen.
HOOFDSTUK TWEE
Reece stond op de Oostelijke Oversteek van het Ravijn en hield zich vast aan de stenen reling van de brug terwijl hij vol afschuw de afgrond in staarde. Hij hield zijn adem in. Hij kon niet geloven wat hij zojuist had gezien: het Zwaard van het Lot, dat vast zat in de rots, was over de rand gevallen, opgeslokt door de mist.
Hij had gewacht en gewacht op de klap, anticiperend op de beving onder zijn voeten. Maar de klap kwam niet. Was het Ravijn echt bodemloos? Waren de geruchten waar?
Reece liet de reling los, zijn knokkels wit. Hij haalde diep adem, draaide zich om en keek naar zijn medestrijders van de Krijgsmacht. Daar stonden ze—O’Connor, Conven, Indra, Serna en Krog—ontzet. Ze waren verstijfd van schrik. Geen van hen kon bevatten wat er zojuist was gebeurd. Het Zwaard van het Lot; de legende waarmee ze allemaal waren opgegroeid; het belangrijkste wapen ter wereld; het wapen van koningen. Het enige dat het Schild overeind hield.
Het was tussen hun vingers door geglipt, de vergetelheid in.
Reece had het gevoel dat hij had gefaald. Hij had niet alleen Thor teleurgesteld, maar de hele Ring. Waarom waren ze er niet een paar minuten eerder geweest? Een paar meter terug, en hij zou het Zwaard gered hebben.
Reece draaide zich om en keek naar de andere kant van het Ravijn, de kant van het Rijk, en zette zich schrap. Nu het Zwaard weg was, verwachtte hij dat het Schild uitgeschakeld zou zijn, en dat alle soldaten van het Rijk die aan de andere kant opgesteld stonden, de Ring in zouden stormen. Maar er gebeurde iets vreemds: geen van hen waagde het de brug te betreden. Eén van hen probeerde het, maar werd onmiddellijk van zijn ingewanden ontdaan.
Op de één of andere manier was het Schild nog steeds ingeschakeld. Hij begreep het niet.
“Het slaat nergens op,” zei Reece tegen de anderen. “Het Zwaard is niet meer in de Ring. Hoe kan het Schild nu nog steeds ingeschakeld zijn?”
“Het Zwaard heeft de Ring niet verlaten,” suggereerde O’Connor. “Het is niet aan de andere kant. Het is recht naar beneden gevallen. Het zit vast tussen twee werelden.”
“En wat komt er van het Schild terecht als het Zwaard nergens is?” vroeg Elden.
Ze keken elkaar verwonderd aan. Niemand had het antwoord; dit was onbekend terrein.
“We kunnen niet zomaar weglopen,” zei Reece. “De Ring is veilig nu het Zwaard aan onze kant is—maar we weten niet wat er zal gebeuren als het Zwaard naar beneden blijft liggen.”
“Zolang we het niet hebben, weten we niet of het aan de andere kant terecht kan komen,” voegde Elden toe.
“Dat is een risico dat we niet kunnen nemen,” zei Reece. “Het lot van de Ring hangt ervan af. We kunnen niet met lege handen terugkeren.”
Reece draaide zich om en keek de anderen aan.
“We moeten het terughalen,” concludeerde hij. “Voor iemand anders het doet.”
“Het terughalen?” vroeg Krog ontzet. “Ben je gestoord? Hoe wil je dat in vredesnaam voor elkaar krijgen?”
Reece draaide zich om en staarde Krog aan, die hem, zoals altijd, uitdagend aankeek. Krog was een behoorlijke doorn in Reece’ oog geworden, die hem om de haverklap dwarszat. Reece begon zijn geduld met hem te verliezen.
“We doen het,” hield Reece vol, “door af te dalen naar de bodem van het Ravijn.”
De anderen snakten naar adem, en Krog zette grijnzend zijn handen op zijn heupen.
“Je bent gestoord,” zei hij. “Niemand is ooit naar de bodem van het Ravijn afgedaald.”
“Niemand weet of er zelfs maar een bodem is,” viel Serna bij. “Voor hetzelfde geld is het Zwaard in een wolk gevallen, en valt hij nu nog steeds.”
“Nonsens,” antwoordde Reece. “Alles moet een bodem hebben. Zelfs de zee.”
“Nou, zelfs als er een bodem is,” kaatste Krog terug, “wat heeft het dan voor zin als het zo diep is dat we hem niet eens kunnen zien of horen? Het kan wel dagen duren voor we beneden zijn—weken.”
“En