Een Gift Van Wapens . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Gift Van Wapens - Морган Райс страница 8
Godfrey draaide zich naar hem om, en kon de angst van zijn gezicht aflezen.
“Ik heb je goed betaald,” zei Godfrey in zijn meest zelfverzekerde stem. “En je hebt beloofd met ons mee te vechten.”
Maar de generaal van het Rijk schudde zijn hoofd.
“Ik heb beloofd je te helpen bij de strijd—niet bij een zelfmoordmissie. Mijn mannen zullen het niet opnemen tegen een heel bataljon van Andronicus. Onze deal is gewijzigd. Je kunt in je eentje tegen hen vechten—en ik hou je goud.”
De generaal van het Rijk gaf een schreeuw en schopte zijn paard, waarna hij omkeerde en er vandoor ging in de tegenovergestelde richting, zijn mannen op zijn hielen. Ze verdwenen aan de andere kant van de vallei.
“Hij heeft ons goud!” zei Akorth. “Zullen we hem achtervolgen?”
Godfrey schudde zijn hoofd terwijl hij hen nakeek.
“En wat zou dat uithalen? Goud is goud. Ik ga onze levens er niet voor riskeren. Laat hem gaan. Het is niet belangrijk.”
Godfrey staarde naar de horizon, naar de groep soldaten van Kendrick en Erec. Dat was belangrijker voor hem. Nu had hij geen ondersteuning meer, en hij was nog meer geïsoleerd dan voorheen. Hij voelde zijn plan uit elkaar vallen.
“Wat nu?” vroeg Fulton.
Godfrey haalde zijn schouders op.
“Ik heb geen idee,” zei hij.
“Dat mag je niet zeggen,” zei Fulton. “Je bent nu een commandant.”
Maar Godfrey haalde weer zijn schouders op. “Het is de waarheid.”
“Dit krijger-zijn is moeilijk,” zei Akorth, die op zijn buik krabde. “Het gaat niet zoals je verwacht dat het gaat, he?”
Godfrey zat zwijgend op zijn paard, en dacht na over wat hij moest doen. Dit was een onverwachtse wending, en hij had geen rampenplan.
“Moeten we teruggaan?” vroeg Fulton.
“Nee,” hoorde Godfrey zichzelf zeggen, en zelfs hij was verrast.
De anderen keken hem geschokt aan. Anderen kwamen dichterbij.
“Ik mag dan geen goede krijger zijn,” zei Godfrey, “maar dat zijn mijn broers. Ze worden meegenomen. We kunnen niet teruggaan. Zelfs als het onze dood betekent.”
“Bent u gestoord?” vroeg de Silesiaanse generaal. “Al die geweldige krijgers van de Zilveren, van de MacGils, van de Silesianen—zij allemaal konden niets beginnen tegen de mannen van het Rijk. Denkt u dat een paar duizend van onze mannen, onder uw bevel, het wel zouden kunnen?”
Godfrey draaide zich naar hem om, geïrriteerd. Hij was het zat dat er steeds aan hem getwijfeld werd.
“Ik heb niet gezegd dat we zouden winnen,” antwoordde hij. “Ik zeg alleen dat dat het juiste is om te doen. Ik laat hen niet in de steek. Als je wil omkeren en naar huis wil gaan, ga je gang. Dan zal ik ze zelf aanvallen.”
“U bent een onervaren commandant,” zei hij. “U weet niet waar u het over heeft. U leidt al deze mannen de dood in.”
“Dat klopt,” zei Godfrey. “Dat is waar. Maar u heeft beloofd niet meer aan me te twijfelen. En ik keer niet om.”
Godfrey reed een paar meter naar voren, naar een verhoging, zodat hij door al zijn mannen gezien kon worden.
“MANNEN!” bulderde hij. “Ik weet dat jullie me niet kennen als een ervaren commandant, zoals Kendrick of Erec of Srog dat zijn. En het is waar, ik bezit niet hun vaardigheden. Maar ik heb een hart, in ieder geval af en toe. En dat hebben jullie ook. Onze broeders zijn daar ergens, gevangen. En ik zou persoonlijk liever sterven dan toekijken hoe zij worden meegevoerd, en wij als honden teruggaan naar onze stad, waar we maar moeten wachten tot het Rijk ons ook komt doden. Want ik verzeker je: dat zal gebeuren. We kunnen nu allemaal ten onder gaan, vechtend, de vijand achter na als vrije mannen. Of we kunnen ten onder gaan in schaamte en oneer. De keus is aan jullie. Rij met mij, en of je nu leeft of niet, je zult rijden naar glorie!”
Zijn mannen schreeuwden, zo enthousiast dat het Godfrey compleet verraste. Ze hieven hun zwaarden hoog, en het bemoedigde hem.
Het zorgde er ook voor dat het tot hem doordrong wat hij zojuist had gezegd. Hij had zijn woorden niet overdacht voor hij ze had uitgesproken; hij werd slechts meegevoerd in het moment. Nu besefte hij dat hij eraan vast zat, en hij was een beetje geschokt door zijn eigen woorden. Zijn eigen moed was intimiderend, zelfs voor hem.
Terwijl de mannen zich voorbereidden op hun laatste aanval, reden Akorth en Fulton naar hem toe.
“Borrel?” vroeg Akorth.
Godfrey zag hem een wijnzak tevoorschijn halen, en hij griste hem uit Akorths handen; hij gooide zijn hoofd naar achteren en dronk gulzig, tot de hele zak bijna leeg was. Godfrey veegde zijn mond af met de achterkant van zijn hand.
Wat heb ik gedaan? vroeg hij zich af. Hij had zichzelf, en de anderen, gebonden aan een strijd die ze niet konden winnen. Was hij soms bezeten?
“Ik dacht niet dat je het in je had,” zei Akorth, die hem hardhandig op zijn rug sloeg. “Wat een speech. Beter dan het theater!”
“We hadden tickets moeten verkopen!” viel Fulton bij.
“Ik denk dat je het niet eens zo fout hebt,” zei Akorth. “Het is beter om op onze voeten te sterven dan op onze rug.”
“Hoewel op onze rug niet eens zo slecht zou zijn, als het in het bed van een bordeel is,” voegde Fulton toe. “Of wat dacht je van sterven met een pul bier in onze hand en onze hoofden achterover!”
“Dat zou inderdaad een mooie manier zijn om te gaan,” zei Akorth.
“Maar ik denk dat dat na een tijdje inderdaad wel eentonig zou worden,” zei Fulton. “Hoeveel bier kan een man drinken, met hoeveel vrouwen man een man slapen?”
“Nou, een hoop, als je er goed over nadenkt,” zei Akorth.
“Dan nog, dan is het toch leuk om op een andere manier te sterven. Niet zo saai.”
Akorth zuchtte.
“Nou, als we dit allemaal overleven, dan geeft het ons in ieder geval een reden om echt te drinken. Voor het eerst zouden we het dan verdiend hebben!”
Godfrey draaide zich om en probeerde het onophoudelijke geklets van Akorth en Fulton uit te zetten. Hij moest zich concentreren. Het was tijd om een echte man te worden, om gevatte gekkernij en taverne grapjes achter te laten; om echte beslissingen te nemen die echte mensen beïnvloedden in de echte wereld. Het voelde zwaar; en hij vroeg zich af of dit was hoe zijn vader zich altijd had gevoeld. Hoe erg hij de man ook haatte, op een vreemde manier begon hij sympathie voor hem te krijgen. En misschien, tot zijn eigen afschuw, begon hij zelfs op hem te lijken.
Godfrey werd overspoeld door een golf van zelfverzekerdheid. Plotseling gaf hij zijn paard een schop, en met een luide strijdkreet stormde hij de