Een Gift Van Wapens . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Gift Van Wapens - Морган Райс страница 6
“O’Connor, je touw!” schreeuwde Reece. “Gooi het naar beneden!”
Reece keek omhoog en zag hoe O’Connor het touw van zijn middel haalde, naar achteren leunde en de enterhaak vastzette in een spleet in de rotswand. Hij sloeg hem er met al zijn kracht in, trok er paar keer stevig aan, en gooide het touw toen naar beneden. Het touw bungelde langs Reece.
Het had geen moment later mogen komen. Eldens zweterige hand begon uit die van Reece te glijden, en terwijl hij achterover begon te vallen, wist Elden nog net het touw vast te grijpen. Reece hield zijn adem in, biddend dat het zou houden.
Dat deed het. Langzaam trok Elden zichzelf omhoog, tot hij eindelijk een stevige houvast vond. Hij stond op een richel, hijgend, weer in balans. Reece slaakte een zucht van opluchting. Dat had niet veel gescheeld.
*
Ze klommen en klommen, en Reece raakte zijn tijdsbesef kwijt. De hemel kleurde langzaam donker, en ondanks de kou droop Reece van het zweet. Hij had het gevoel alsof elke seconde zijn laatste kon zijn. Zijn handen en voeten trilden hevig, en zijn oren waren gevuld met het geluid van zijn eigen gehijg. Hij wist niet hoe lang hij het nog kon volhouden. Hij wist dat als ze niet snel de bodem zouden bereiken, ze zouden moeten stoppen om te rusten, zeker nu het nacht werd. Maar het probleem was dat er geen plek was om te stoppen en te rusten.
Reece kon het niet helpen. Hij begon zich af te vragen of ze, wanneer ze allemaal te uitgeput waren, één voor één naar beneden zouden vallen.
Er klonk het geschraap van rotsen, toen het geluid van een kleine lawine, en er kwamen tientallen steentjes naar beneden, die op Reece zijn hoofd velen. Zijn hart sloeg een slag over toen hij een schreeuw hoorde—een andere schreeuw dit keer, een doodsschreeuw. Vanuit zijn ooghoek, sneller dan hij kon verwerken, zag hij een lichaam langs zich vallen.
Reece strekte een hand uit om hem vast te grijpen, maar het gebeurde te snel. Het enige dat hij kon doen was toekijken hoe Krog zwaaiend en gillend achterover viel, het niets in.
HOOFDSTUK DRIE
Kendrick zat op zijn paard, naast Erec, Bronson en Srog, voor zijn duizenden mannen, tegenover Tirus en het Rijk. Ze waren recht de val in gelopen. Ze waren verraden door Tirus, en Kendrick realiseerde zich nu dat het een grote fout was geweest om hem te vertrouwen.
Kendrick keek op en naar rechts, en zag tienduizend soldaten van het Rijk hoog op de richel van de vallei staan, hun bogen gespannen; en links van hem zag hij er net zoveel. Voor hem stonden er zelfs meer. De paar duizend mannen die Kendrick bij zich had zouden het met geen mogelijkheid kunnen opnemen tegen zoveel soldaten. Ze zouden afgeslacht worden. En met al die bogen die op hen gericht waren, zou zelfs de kleinste beweging resulteren in een bloedbad. Het feit dat ze bij het begin van de vallei stonden was ook niet bepaald in hun voordeel. Tirus had zijn locatie goed uitgekozen.
Terwijl Kendrick daar zat, staarde hij brandend van woede en verontwaardiging naar Tirus, die met een zelfingenomen glimlach op zijn paard zat. Naast hem zaten zijn vier zoons, en naast hen een commandant van het Rijk.
“Is geld echt zo belangrijk voor je?” vroeg Kendrick aan Tirus. Zijn stem was zo koud als staal. “Zou je je eigen mensen verraden, je eigen bloed?”
Tirus toonde geen berouw; hij glimlachte breed.
“Jullie zijn mijn bloed niet, weet je nog?” zei hij. “Dat is de reden waarom ik, volgens jullie weten, geen recht heb op de troon van mijn broer.”
Erec schraapte zijn keel.
“Volgens de MacGil wetten gaat de troon naar de zoon—niet naar de broer.”
Tirus schudde zijn hoofd.
“Dat is nu allemaal inconsequent. Jullie wetten doen er niet meer toe. Macht gaat altijd boven wet. Het zijn degenen met macht die de wet schrijven. En zoals je kunt zien, ben ik sterker. Wat betekent dat ik vanaf nu af aan de wet bepaal. De komende generaties zullen zich niets herinneren van jullie wetten. Het enige dat zij zullen weten is dat ik, Tirus, Koning was. Niet jij, en niet je zuster.”
“Onrechtmatig verkregen koningschappen duren nooit lang,” kaatste Kendrick terug. “Je zult ons wellicht doden; misschien weet je Andronicus zelfs te overtuigen om je de troon te laten bestijgen. Maar jij weet net zo goed als ik dat je niet lang zult regeren. Je zult uiteindelijk zelf ook verraden worden, net zoals jij ons hebt verraden.”
Tirus zat daar, onaangedaan.
“Dan zal ik er maar van genieten zolang het duurt—en ik prijs de man die mij kan verraden met zoveel vaardigheid als ik heb gebruikt.”
“Genoeg gepraat!” riep de commandant van het Rijk uit. “Geef je nu over of je mannen zullen sterven!”
Kendrick staarde hem woedend aan. Hij wist dat hij zich moest overgeven, maar hij wilde het niet.
“Leg je wapens neer,” zei Tirus kalm, “en ik zal je eerlijk behandelen, als krijger tot krijger. Jullie zullen mijn oorlogsgevangenen zijn. Ik mag dan jullie wetten niet delen, maar ik eer de strijdcode van een krijger. Ik beloof je dat we jullie geen kwaad zullen doen.”
Kendrick wierp een blik naar Bronson, naar Srog, en naar Erec, die naar hem terugkeek. Als de trotse krijgers die ze waren zaten ze zwijgend op hun paarden.
“Waarom zouden we jou vertrouwen?” riep Bronson naar Tirus. “Je hebt al bewezen dat je woord niets waard is. Ik sterf liever hier op het slagveld, als is het maar om die grijns van je gezicht te vegen.”
Tirus keek Bronson dreigend aan.
“Je spreekt, maar je bent niet eens een MacGil. Je bent een McCloud. Je hebt het recht niet om je met MacGil zaken te bemoeien.”
Kendrick verdedigde zijn vriend: “Bronson is nu net zo goed een MacGil als wij. Hij spreekt met de stem van onze mannen.”
Tirus knarste met zijn tanden, duidelijk geïrriteerd.
“De keus is aan jou. Kijk om je heen, en je ziet dat je onder schot wordt gehouden door duizenden van onze boogschutters. We zijn je te slim af geweest Als je zelfs maar naar je zwaard grijpt, zullen je mannen ter plekke gedood worden. Dat zul je ongetwijfeld al gezien hebben. Er zijn tijden om te vechten, en tijden om je over te geven. Als je je mannen wilt beschermen, dan zul je doen wat elke goede commandant zou doen. Leg je wapens neer.”
Kendrick klemde zijn kaken op elkaar, en hij brandde van binnen. Hij haatte het om het toe te geven, en hij wist dat Tirus gelijk had. Hij keek om zich heen en wist dat de meeste, zo niet alle, van zijn mannen zouden sterven als ze probeerden te vechten. Hoe graag hij ook wilde vechten, het zou een zelfzuchtige keuze zijn; en hoe erg hij Tirus ook verachtte, hij voelde dat hij de waarheid sprak en dat zijn mannen in leven gelaten zouden worden. Zo lang ze leefden, konden ze altijd nog een andere dag vechten, op een andere plek, op een ander slagveld.
Kendrick keek naar Erec, de man met wie hij al talloze keren had gevochten, de kampioen van de Zilveren, en wist dat hij hetzelfde dacht. Het was wat een leider onderscheidde van een krijger; een krijger kon vechten met roekeloze overgave, maar een leider moest eerst aan anderen denken.
“Er