Een Rite Van Zwaarden . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Rite Van Zwaarden - Морган Райс страница 7
Steffen zag tientallen dorpelingen naar hem staren. Hun gezichten waren getekend door onwetendheid en een gebrek aan medeleven. Ze gaapten hem aan met de bekende verachtende, spottende blikken die hij al kende sinds zijn geboorte. Hij voelde hun ogen branden.
Steffen wilde zich omdraaien en wegrennen, maar hij dwong zichzelf om het niet te doen. Hij moest dicht bij de Toren blijven, en voor Gwendolyn zou hij alles doen.
Eén van de dorpelingen, een potige man van een jaar of veertig, net als de anderen gekleed in vodden, liep op hem af.
“Wat hebben we hier, een soort misvormde man?”
De anderen lachten en liepen ook naar hem toe.
Steffen bleef kalm. Hij had een dergelijke begroeting wel verwacht. Hij had ondervonden dat hoe provincialer de mensen waren, hoe meer ze ervan genoten om hem te bespotten.
Steffen verzekerde zichzelf ervan dat zijn boog klaar was, voor het geval deze dorpelingen niet alleen wreed maar ook gewelddadig waren. Hij wist dat hij meerdere van hen in een oogwenk uit kon schakelen als het nodig was. Maar hij was hier niet voor geweld. Hij was hier om onderdak te vinden.
“Het lijkt erop dat hij meer is dan zomaar een freak, nietwaar?” vroeg een ander, terwijl hij omgeven werd door een steeds groter wordende groep dorpelingen.
“Aan zijn markeringen te zien wel,” zei een ander. “Dat ziet er uit als een koninklijke wapenrusting.”
“En die boog—dat is mooi leer.”
“Om nog maar niet te spreken over de pijlen. Gouden pijlpunten, of niet?”
Ze stopten een paar meter bij hem vandaan en keken hem dreigend aan. Ze herinnerden hem aan de pestkoppen die hem als kind hadden getreiterd.
“Dus, wie ben je, freak?” zei één van hen.
Steffen haalde diep adem, vastberaden om kalm te blijven.
“Ik heb geen kwaad in de zin,” begon hij.
De groep barstte in lachen uit.
“Kwaad? Jij? Wat voor kwaad zou jij ons kunnen aandoen?”
“Je zou onze kippen nog niet eens iets kunnen doen!” lachte een ander.
Het gelach zwol aan en Steffen kleurde rood; maar hij liet zich niet provoceren.
“Ik heb onderdak en voedsel nodig. Ik heb eeltige handen en een sterke rug. Geef me een taak, en ik zal niemand lastig vallen. Ik heb niet veel nodig. Niet meer dan een andere man.”
Steffen wilde zichzelf weer verliezen in simpel werk, zoals hij al die jaren in de kelder van Koning MacGil had gedaan. Het zou hem afleiding bieden. Hij kon hard werken en een anoniem leven leiden, zoals hij had gedaan voordat hij Gwendolyn had ontmoet.
“Jij noemt jezelf een man?” riep één van hen lachend uit.
“Misschien kunnen we hem gebruiken,” riep een ander uit.
Steffen keek hem hoopvol aan.
“Om te vechten tegen onze honden of onze kippen!”
Ze lachten allemaal.
“Dat zou ik wel willen zien!”
“Er is daarbuiten een oorlog gaande, voor het geval jullie het niet gemerkt hadden,” zei Steffen koeltjes. “Ik weet zeker dat zelfs een provinciaal dorpje als dit wel wat extra handen kan gebruiken bij het handhaven van de provisies.”
De dorpelingen keken elkaar verbaasd aan.
“Natuurlijk weten we van de oorlog,” zei één van hen, “maar ons dorp is te klein. De legers nemen de moeite niet eens om hier heen te komen.”
“De manier waarop je praat bevalt me niets,” zei een ander. “Zo chique? Het klinkt alsof je een educatie hebt gehad. Denk je soms dat je beter bent dan ons?”
“Ik ben niet beter een ander,” zei Steffen.
“Dat lijkt me duidelijk,” lachte een ander.
“Genoeg met die onzin!” riep één van de dorpelingen op serieuze toon.
Hij liep naar voren en duwde de anderen uit de weg. Hij was ouder dan de rest en zag eruit als een serieuze man. De menigte zweeg in zijn aanwezigheid.
“Als je meent wat je zegt,” zei de man in zijn diepe stem, “ik kan wel een extra paar handen gebruiken in mijn molen. Het betaalt een zak graan en kan met water per dag. Je kunt in de schuur slapen, bij de rest van de jongens. Als je het daar mee eens bent, zal ik je aannemen.”
Steffen knikte terug, en was blij om eindelijk een serieuze man aan te treffen.
“Ik vraag om niets meer,” zei hij.
“Deze kant op,” zei de man, en bij baande zich een weg door de menigte.
Steffen volgde hem. De man leidde hem naar een grote houten molen, waar tieners en mannen hard aan het werk waren. Ze zweetten en waren besmeurd met vuil. Ze liepen door de modderige sporen en duwden een enorm houten wiel aan. Steffen bekeek hen en besefte dat het zwaar werk was. Het was goed genoeg.
Steffen draaide zich om naar de man om hem te vertellen dat hij de baan wilde aannemen, maar de man was al verdwenen. Hij ging er zeker vanuit dat hij het wel zou doen. De dorpelingen gingen weer verder met hun bezigheden en Steffen keek naar het wiel, naar het nieuwe leven dat voor hem lag.
Hij had een moment van zwakte gehad, en zichzelf toegestaan om te dromen. Hij had zich een leven voorgesteld met kastelen en royalty. Hij had zichzelf als een belangrijk persoon gezien, als de rechterhand van de Koningin. Hij had beter moeten weten. Dat leven was niet voor hem bestemd. Dat was het nooit geweest. Het was een geluk geweest dat hij Gwendolyn had ontmoet. Nu was hij hiertoe gedwongen. Maar dit was in elk geval een leven dat hij kende. Een leven dat hij begreep. Een leven van ontbering. En zonder Gwendolyn was dit leven goed genoeg voor hem.
HOOFDSTUK ZES
Thor spoorde Mycloples aan om sneller te vliegen terwijl ze steeds dichter bij de Toren van Vluchtelingen kwamen. Thor voelde aan elke vezel in zijn lichaam dat Gwen in gevaar was. Hij voelde de vibratie door zijn vingertoppen stromen, door zijn hele lichaam heen, als een waarschuwing. Ga sneller, fluisterde het naar hem.
Sneller.
“Sneller!” riep Thor naar Mycoples.
Mycolples brulde zachtjes als antwoord en ging sneller vliegen. Thor had de woorden niet eens hoeven uitspreken—Mycoples begreep alles, zelf nog voor hij het zei—maar hij deed het toch. Zijn eigen woorden waren geruststellend. Hij voelde zich hulpeloos. Hij voelde dat er iets mis was met Gwen, en dat elke seconde telde.
Toen ze door een wolkendek heen braken,