Een Bewind Van Staal . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Bewind Van Staal - Морган Райс страница 13
Stara probeerde haar hielen in de modder te zetten, maar het werkte niet; ze bleef doorglijden, en begon te schreeuwen, wetende dat ze binnen één seconde van de klif zou storten.
Plotseling voelde Stara hoe ze bij de achterkant van haar shirt werd vastgegrepen. Ze keek op en zag Reece. Hij klampte zich met één arm vast aan een dun boompje, en hield haar met zijn andere arm vast terwijl de modder haar probeerde mee te sleuren. Ze begon steeds verder weg te zakken en bungelde bijna over de rand. Hij had haar val gestopt, maar hij kon haar niet omhoog trekken.
Reece kon haar zo niet blijven vasthouden, en ze wist dat als hij niet los zou laten, ze spoedig allebei de afgrond in zouden vallen. Ze zouden allebei sterven.
“Laat me gaan!” riep ze naar hem.
Maar hij schudde vastberaden zijn hoofd.
“Nooit!” riep hij terug, terwijl de regen over zijn gezicht liep.
Ineens liet Reece de boom los, en greep met beide handen haar polsen vast; tegelijkertijd sloeg hij zijn benen om de boom heen, waardoor hij zichzelf van achteren tegenhield. Hij trok haar met al zijn kracht naar zich toe.
Met een laatste krachtsinspanning slaagde Reece erin om haar opzij te trekken, de stroming uit. Ook Reece rolde naar de grot toe.
Toen ze de veiligheid van de grot bereikten, stortte Stara uitgeput in elkaar. Ze lag met haar gezicht naar beneden in de modder, dankbaar om in leven te zijn.
Terwijl ze daar lag, hijgend, doorweekt, dacht ze niet aan hoe dicht ze bij de dood was gekomen, maar aan Reece. Hield hij nog steeds van haar? Ze besefte dat dat belangrijker voor haar was dan het feit of ze zou leven of sterven.
*
Stara zat bij het kleine vuur in de grot, de anderen vlakbij, en begon eindelijk een beetje op te drogen. Ze keek om zich heen en besefte dat ze eruit zagen als de overlevenden van een oorlog. Ze staarden in de vlammen en warmden hun handen, en probeerden zichzelf te beschermen tegen de aanhoudende regen en de kou. Ze luisterden naar de wind en de regen die buiten tekeer gingen. Het voelde alsof er nooit een einde aan zou komen.
Het was nacht nu, en ze hadden, uit angst om ontdekt te worden, de hele dag gewacht voor ze het vuur hadden aangestoken. Uiteindelijk waren ze allemaal zo koud en moe en miserabel geweest dat ze besloten hadden om het te riskeren. Stara had het gevoel dat er genoeg tijd was verstreken sinds hun ontsnapping—en de kans dat de mannen helemaal naar beneden zouden afdalen was erg klein. Het was te steil en te nat, en als zelfs als ze het erop zouden wagen, dan zouden ze het waarschijnlijk toch niet overleven.
Maar nu zaten ze hier vast, met zijn vieren, als gevangenen. Als ze de grot uit zouden gaan, zouden ze uiteindelijk worden gevonden door een leger van Hoge Eilanders, en die zouden hen doden. Haar broer zou ook geen genade hebben. Het was hopeloos.
Ze zat vlakbij een afstandelijke, peinzende Reece, en dacht na over wat er was gebeurd. Ze had Reece’ leven gered in het fort, maar hij had dat van haar gered op de klif. Gaf hij nog steeds om haar? Op dezelfde manier waarop zij nog steeds om hem gaf? Of was hij nog steeds verbitterd door wat er met Selese was gebeurd? Gaf hij haar de schuld? Zou hij haar ooit vergeven?
Stara kon zich niet voorstellen hoeveel pijn het hem moest doen. Hij zat daar, met zijn hoofd in zijn handen, en staarde verloren in de vlammen. Ze vroeg zich af wat er door zijn hoofd heen ging. Hij zag eruit als een man die niets te verliezen had, als een man die oneindig veel had geleden en zichzelf nog niet had terug gevonden. Een man die verscheurd werd door schuld. Hij zag er niet uit als de man die ze ooit had gekend, de man die gevuld was geweest met liefde en vreugde, die zo snel lachte, die haar had overspoeld met liefde en toewijding. Nu zag hij eruit alsof er binnen in hem iets was gestorven.
Stara keek op. Ze was bang om Reece’ ogen te ontmoeten, maar ze moest zijn gezicht zien. Stiekem hoopte ze dat hij naar haar keek, dat hij aan haar dacht. Maar haar hart brak toen ze zag dat hij helemaal niet naar haar keek. Hij staarde in de vlammen, en hij had een eenzame blik in zijn ogen.
Stara vroeg zich voor de miljoenste keer af of wat er ooit tussen hen was geweest nu voorbij was, geruïneerd door de dood van Selese. Voor de zoveelste keer vervloekte ze haar broers—en haar vader—voor het uitvoeren van een dergelijk sluw. Ze had Reece natuurlijk altijd voor zichzelf gewild; maar ze zou de voorwendselen die tot haar ondergang hadden geleid nooit goedgekeurd hebben. Ze had nooit gewild dat Selese zou sterven, of zelfs maar pijn zou lijden. Ze had gehoopt dat Reece haar op een vriendelijke manier het nieuws had vertelt, en dat ze het had begrepen—niet dat ze zich van het leven zou beroven. Of dat ze Reece’ leven zou verpesten.
Stara’s hele toekomst was voor haar ogen verbrokkeld, dankzij haar afschuwelijke familie. Matus was de enige die nog rationeel was. Maar Stara vroeg zich af wat er nu van hem terecht zou komen. Wat er nu van hen allemaal terecht zou komen. Zouden ze sterven in deze grot? Uiteindelijk zouden ze de grot moeten verlaten. En de mannen van haar broer, wist ze, waren meedogenloos. Hij zou niet stoppen tot hij hen allemaal had gedood—zeker niet nadat Reece haar vader had gedood.
Stara wist dat ze wroeging zou moeten voelen om de dood van haar vader—en toch voelde ze niets. Ze haatte hem, en dat was altijd al zou geweest. Ze voelde zich opgelucht, en was Reece zelfs dankbaar dat hij hem had gedood. Hij was zijn hele leven lang een verraderlijke, eerloze krijger en koning geweest. Geen vader.
Stara liet haar blik over de drie krijgers in haar gezelschap glijden, die afwezig uit hun ogen keken. Ze hadden al uren geen woord meer gesproken, en ze vroeg zich af of één van hen een plan had. Srog was ernstig gewond. Matus en Reece hadden oppervlakkige verwondingen. Ze waren verkleumd tot op het bot, verslagen door het weer.
“Blijven we hier voor altijd in deze grot zitten, tot we dood gaan?” verbrak Stara de stilte. Ze kon de eentonigheid en de somberheid niet langer verdragen.
Langzaam keken Srog en Matus naar haar op. Maar Reece weigerde nog altijd haar blik te ontmoeten.
“En waar zouden ze heen moeten gaan?” vroeg Srog op defensieve toon. “Het hele eiland is vergeven met mannen van je broer. We maken geen schijn van kans. Zeker niet na onze ontsnapping en de dood van je vader.”
“Je hebt ons in een benarde situatie gebracht, mijn neef,” zei Matus glimlachend. Hij legde een hand op Reece’ schouder. “Dat was een moedige daad van je. Misschien wel de moedigste daad die ik in mijn hele leven heb aanschouwd.”
Reece haalde zijn schouders op.
“Hij heeft mijn bruid gestolen. Hij verdiende het om te sterven.”
Stara schrok bij het woord bruid. Het brak haar hart. Zijn woordkeuze vertelde haar alles—Reece was overduidelijk nog steeds verliefd op Selese. Hij wilde Stara niet eens aankijken. Ze kon wel janken.
“Maak je geen zorgen, neef,” zei Matus. “Ik ben blij dat mijn vader dood is, en ik ben blij dat jij degene was die hem hebt gedood. Ik beschuldig je niet. Ik bewonder je. Zelfs al waren we er bijna geweest.”
Reece knikte. Hij had duidelijk waardering voor Matus’ woorden.
“Maar niemand heeft mijn vraag beantwoord,” zei Stara. “Wat is het plan? Gaan we hier allemaal dood?”
“Wat is jouw plan?” kaatste Reece terug.
“Ik