Een Smidsvuur van Moed . Морган Райс

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Een Smidsvuur van Moed - Морган Райс страница 3

Een Smidsvuur van Moed  - Морган Райс Koningen En Tovernaars

Скачать книгу

zat om te kunnen zien. Het bleke licht filterde naar beneden, grimmig en eenzaam, alsof het uit een wereld kwam die kilometers bij hem vandaan was. In de verte hoorde hij het gedruppel van water en het geschuifel van laarzen, en hij kon maar nauwelijks de contouren van zijn cel onderscheiden. De cel was ruim, met gewelfde stenen muren, en teveel donkere randen die in de duisternis verdwenen.

      Maar door alle jaren die hij in de hoofdstad had doorgebracht wist Duncan meteen waar hij was: de koninklijke kerker. Het was waar men de ergste criminelen en de meest machtige vijanden van het koninkrijk heen bracht om de rest van hun dagen te slijten—of hun executie af te wachten. Duncan had hier zelf vele mannen heen gestuurd toen hij hier had gediend, in opdracht van de Koning. Hij wist maar al te goed dat het een plek was waar veel gevangenen niet levend vandaan kwamen.

      Duncan probeerde te bewegen, maar zijn boeien gaven niet mee en sneden in zijn gekneusde en bloedende polsen en enkels. Dat was echter niet zijn grootste zorg; zijn hele lichaam klopte en hij had zoveel pijn dat hij nauwelijks kon bepalen waar hij het meest pijn had. Hij had het gevoel alsof hij duizend keer met een knuppel was geslagen en door een leger paarden vertrapt was. Zelfs ademhalen deed pijn. Hij schudde zijn hoofd en probeerde de pijn te verdrijven. Het lukte niet.

      Terwijl hij zijn ogen weer sloot en aan zijn schrale lippen likte, zag Duncan flarden. De hinderlaag. Was het gisteren gebeurd? Een week geleden? Hij kon het zich niet meer herinneren. Hij was verraden, omsingeld, met valse beloften in de val gelokt. Hij had Tarnis vertrouwd, en ook Tarnis was voor zijn ogen vermoord.

      Duncan herinnerde zich hoe zijn mannen op zijn bevel hun wapens hadden laten vallen; hij herinnerde zich hoe hij was vastgebonden; en het ergste, hoe zijn zoons waren vermoord.

      Hij schudde keer op keer met zijn hoofd terwijl hij het uitschreeuwde van angst en tevergeefs probeerde om de beelden uit zijn hoofd te zetten. Hij zat met zijn hoofd in zijn handen, zijn ellebogen op zijn knieën, en kreunde bij de gedachte. Hoe had hij zo dom kunnen zijn? Kavos had hem gewaarschuwd, en hij had niet naar hem geluisterd. Hij was naïef en optimistisch geweest, had gedacht dat het deze keer anders zou zijn, dat de nobelen wel te vertrouwen waren. En hij had zijn mannen de val in gelokt, recht een huiskamer vol slangen in.

      Duncan haatte zichzelf daarvoor, meer dan hij kon zeggen. Het speet hem dat hij nog leefde, dat hij niet was gestorven met zijn zoons en alle anderen die hij teleur had gesteld.

      De voetstappen kwamen dichterbij, en Duncan keek op en kneep zijn ogen samen in de duisternis. Langzaam zag hij het silhouet van een man opdoemen. Hij blokkeerde de strook zonlicht en bleef een paar meter bij hem vandaan staan. Toen herkende Duncan zijn gezicht. De man, gemakkelijk te onderscheiden in zijn aristocratische kledij, droeg dezelfde zelfingenomen blik in zijn ogen als hij had gehad toen hij het koningschap wilde opeisen, toen hij had getracht zijn vader te verraden. Enis. Tarnis’ zoon.

      Enis knielde voor Duncan. Hij had een zelfingenomen glimlach op zijn gezicht, en het lange verticale litteken bij zijn oor was duidelijk zichtbaar terwijl hij Duncan aanstaarde met zijn onbetrouwbare, holle ogen. Duncan werd overspoeld door een golf van afkeer en een brandend verlangen naar wraak. Hij balde zijn vuisten. Hij wilde niets liever dan de jongen aanvliegen en hem met zijn blote handen uit elkaar scheuren. Deze jongen was verantwoordelijk voor de dood van zijn zoons en de gevangenname van zijn mannen. Zijn boeien waren het enige dat hem ervan weerhield om hem te doden.

      “De schaamte van ijzer,” merkte Enis glimlachend op. “Hier kniel ik, slechts centimeters bij je vandaan, en toch kun je me niet aanraken.”

      Duncan keek hem woedend aan, wensend dat hij iets terug kon zeggen, maar hij was te uitgeput om woorden te vormen. Zijn keel was te droog, zijn lippen te schraal, en hij moest zijn energie sparen. Hij vroeg zich af hoeveel dagen het geleden was sinds hij water had gedronken, en hoe lang hij al hier beneden zat. Deze wezel was het trouwens niet eens waard om tegen te praten.

      Enis was hier beneden om een reden; het was duidelijk dat hij iets wilde. Duncan had geen valse hoop: hij wist dat zijn executie naderde, ongeacht wat de jongen te zeggen had. En dat was ook wat hij wilde. Nu zijn zoons dood waren en zijn mannen gevangen waren genomen, was er niets meer voor hem in deze wereld. Er was geen andere manier om aan zijn schuldgevoel te ontsnappen.

      “Ik ben benieuwd,” zei Enis in zijn gladde stem. “Hoe voelt het nu? Hoe voelt het om iedereen die je kent en liefhebt, iedereen die je vertrouwde, verraden te hebben?”

      Duncan voelde zijn woede opwellen. Hij was niet langer in staat om zijn mond te houden en wist op de één of andere manier de kracht bij elkaar te schrapen om te spreken.

      “Ik heb niemand verraden,” wist hij uit te brengen. Zijn stem klonk schor en hees.

      “Niet?” vroeg Enis. Hij had er duidelijk plezier in. “Ze vertrouwden je. Je hebt hen recht een hinderlaag in geleidt. Je hebt hen ontdaan van het enige dat ze nog hadden: hun trots en hun eer.”

      Duncan was ziedend.

      “Nee,” antwoordde hij na een lange, zware stilte. “Jij bent degene die hen had heeft afgenomen. Ik vertrouwde je vader, en hij vertrouwde jou.”

      “Vertrouwen,” lachte Enis. “Wat een naïef concept. Zou je echt het leven van je mannen op het spel zetten in vertrouwen?”

      Hij lachte weer.

      “Leiders vertrouwen niet,” vervolgde hij. “Leiders twijfelen. Dat is hun taak. Ze moeten sceptisch zijn in naam van hun mannen. Commandanten beschermen hun mannen tegen de strijd—maar leiders moeten hun mannen beschermen tegen misleiding. Jij bent geen leider. Je hebt gefaald.”

      Duncan haalde diep adem. Een deel van hem had het gevoel dat Enis gelijk had, hoe erg hij het ook haatte om toe te geven. Hij had zijn mannen teleurgesteld, en hij kon zich heen erger gevoel indenken.

      “Is dat waarom je hier bent gekomen?” antwoordde Duncan uiteindelijk. “Om je te verkneukelen over je misleiding?”

      De jongen glimlachte. Het was een lelijke, kwaadaardige glimlach.

      “Je bent nu mijn onderdaan,” antwoordde hij. “Ik ben je nieuwe Koning. Ik kan gaan en staan waar ik wil, om welke reden dan ook, of zonder reden. Misschien geniet ik er gewoon van om naar je te kijken, liggend in deze kerker, gebroken als je bent.”

      Elke ademtocht deed pijn, en Duncan was nauwelijks in staat om zijn woede te bedwingen. Hij wilde deze man pijn doen, meer dan iedereen die hij ooit had ontmoet.

      “Vertel me,” zei Duncan. “Hoe voelde het om je vader te vermoorden?”

      Enis’ gezicht betrok.

      “Niet half zo goed als het zal voelen wanneer ik je aan de galg zie hangen,” antwoordde hij.

      “Doe het nu dan,” zei Duncan. Hij meende het.

      Enis glimlachte en schudde zijn hoofd.

      “Het wordt niet zo makkelijk voor jou,” antwoordde hij. “Ik wil je eerst zien lijden. Ik wil dat je ziet wat er van je geliefde land terecht komt. Je zoons zijn dood. Je commandanten zijn dood. Anvin en Durge en je mannen bij de Zuidelijke Poort zijn dood. Miljoenen Pandesianen zijn ons land binnengevallen.”

      Duncans hart zonk bij zijn woorden. Een deel van hem vroeg zich af of het een list was, maar diep van binnen voelde hij dat het waar was. Bij elke verkondiging voelde hij zich dieper zinken.

      “Al je mannen zijn gevangen genomen, en Ur wordt vanaf de zee gebombardeerd. Dus zie je, je hebt ernstig gefaald. Escalon

Скачать книгу