Nacht van de Dapperen . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Nacht van de Dapperen - Морган Райс страница 4
![Nacht van de Dapperen - Морган Райс Nacht van de Dapperen - Морган Райс Koningen En Tovernaars](/cover_pre454188.jpg)
“De mannen die hen naar binnen lokken,” zei hij, “zullen blootgesteld worden. Het zal bijna onmogelijk worden om op tijd door de tunnels terug te komen. Die mannen zullen waarschijnlijk vast komen te zitten en sterven.”
Duncan knikte ernstig.
“Dat is waarom ik die mannen zelf zal leiden,” zei hij.
De mannen keken hem vol respect aan. Ze streken door hun baarden, bezorgdheid en twijfel in hun ogen. Iedereen besefte dondersgoed hoe riskant dit was.
“Misschien zou het kunnen werken,” zei Kavos. “Misschien kunnen we de Pandesiaanse troepen door de Kloof lokken, en misschien kunnen we ze zelfs buiten sluiten. Maar zelfs als dat lukt, Ra zal niet al zijn mannen sturen. Alleen zijn zuidelijke troepen zijn hier gestationeerd. Hij heeft nog meer mannen, verspreid door het land. Hij heeft een machtig leger dat het noorden bewaakt. Zelfs als we dit epische gevecht zouden winnen, dan zouden we nog niet de oorlog gewonnen hebben. Escalon zou nog steeds door zijn mannen bezet worden.”
Duncan knikte. Hij dacht hetzelfde.
“Dat is waarom we onze troepen moeten splitsen,” antwoordde hij. “De ene helft rijdt naar de Kloof, terwijl de andere helft naar het noorden rijdt om Ra’s noordelijke leger aan te vallen. Geleid door jou.”
Kavos keek hem verrast aan.
“Als we Escalon willen bevrijden, moeten we het allemaal tegelijk doen,” voegde Duncan toe. “Jij zal het gevecht in het noorden leiden. Breng ze naar je thuisland, naar Kos. Breng het gevecht de bergen in. Niemand kan daar zo goed vechten als jij.”
Kavos knikte. Het was duidelijk dat het idee hem wel beviel.
“En jij, Duncan?” vroeg hij bezorgd. “Hoe slecht mijn kansen in het noorden er ook uit zien, jouw kansen in de Kloof zijn veel slechter.”
Duncan knikte naar hem en glimlachte. Hij greep Kavos’ schouder vast.
“Meer kansen voor glorie,” antwoordde hij.
Kavos glimlachte vol bewondering terug.
“En de Pandesiaanse vloot?” kwam Seavig tussenbeide. “Zij bezetten nu de haven van Ur. Escalon kan niet vrij zijn zolang zij de zee in handen hebben.”
Duncan knikte naar zijn vriend en legde een hand op zijn schouder.
“Dat is waarom jij je mannen mee zal nemen naar de kust,” antwoordde Duncan. “Gebruik onze verborgen vloot en zeil ’s nachts naar het noorden, de Zee van Verdriet op. Zeil naar Ur. Als je doortrapt genoeg bent, kun je ze misschien verslaan.”
Seavig wreef over zijn baard, en zijn ogen lichtten op met ondeugendheid en stoutmoedigheid.
“Je beseft wel dat we een tiental schepen hebben tegen duizend stuks,” antwoordde hij.
Duncan knikte, en Seavig glimlachte.
“Ik wist wel dat er een reden was dat ik je mocht,” antwoordde Seavig.
Seavig besteeg zijn paard. Zijn mannen volgden hem, en zonder nog een woord te zeggen leidde hij hen de woestijn in, richting het westen, naar de zee.
Kavos pakte Duncans schouder vast en keek hem in zijn ogen.
“Ik heb altijd al geweten dat we beiden voor Escalon zouden sterven,” zei hij. “Ik wist alleen niet dat het op zo’n glorieuze manier zou zijn. Onze dood zal onze voorouders waardig zijn. Daar wil ik je voor bedanken, Duncan. Je hebt ons een groot geschenk gegeven.”
“En ik jou,” antwoordde Duncan.
Kavos draaide zich om en knikte naar zijn mannen. Zonder nog een woord te zeggen bestegen ze hun paarden en gingen ze er vandoor, naar het noorden, naar Kos. Ze reden luid schreeuwend weg en wierpen een grote stofwolk op.
Duncan bleef alleen achter met een paar honderd man. Hij wendde zich tot hen.
“Leifall komt eraan,” zei hij, terwijl hij hen aan de horizon zag naderen. “Zodra ze hier zijn, zullen we samen naar de Kloof rijden.”
Duncan wilde zijn paard bestijgen toen er ineens een stem door de lucht sneed:
“Commandant!”
Duncan draaide zich om en was geschokt door wat hij zag. Daar, vanuit het oosten, naderde een eenzame figuur die hem door de woestijn tegemoet liep. Duncans hart ging hevig tekeer terwijl hij naar haar keek. Het kon niet waar zijn.
Zijn mannen gingen uiteen terwijl ze dichterbij kwam. Duncans hart sloeg een slag over, en hij voelde hoe tranen van vreugde zijn ogen vulden. Hij kon het nauwelijks geloven. Daar, als een geestverschijning uit de woestijn, liep zijn dochter.
Kyra.
Kyra liep naar hen toe, alleen, een glimlach op haar gezicht. Ze liep recht op hem af. Duncan was verbijsterd. Hoe was ze hier gekomen? Wat deed ze hier? Waarom was ze alleen? Had ze de hele weg lopend afgelegd? Waar was Andor? Waar was haar draak?
Het sloeg nergens op.
En toch was ze daar, in vlees en bloed. Zijn dochter. Haar aanblik gaf hem het gevoel dat zijn ziel hersteld werd. Alles voelde weer goed, al was het maar voor eventjes.
“Kyra,” zei hij, en hij liep naar haar toe.
De soldaten gingen uiteen terwijl Duncan glimlachend naar haar toe liep. Hij strekte zijn armen uit om haar te omhelzen. Zij glimlachte ook, en strekte haar armen uit terwijl ze naderde. De wetenschap dat ze nog leefde maakte zijn hele leven waardig.
Duncan nam de laatste stappen, zo opgewonden om haar te omhelzen, en hij sloot haar in zijn armen.
“Kyra,” dweepte hij met betraande ogen. “Je leeft nog. Je bent bij me terug gekomen.”
Hij voelde tranen over zijn wangen stromen, tranen van vreugde en opluchting.
Maar vreemd genoeg, terwijl hij haar vasthield, zweeg ze.
Langzaam begon Duncan te beseffen dat er iets niet klopte. Een fractie van een seconde voor het tot hem doordrong, vulde zijn wereld zich met een verblindende pijn.
Duncan snakte naar adem. Zijn tranen van vreugde veranderden in tranen van pijn, en zijn adem stokte in zijn keel. Hij kon niet verwerken wat er gebeurde; in plaats van een liefdevolle omhelzing voelde hij hoe zijn ribben werden doorboord door koud staal. Helemaal naar binnen. Hij voelde iets warms over zijn buik lopen. Hij was verdoofd. Hij kon niet ademhalen, niet denken. De pijn was zo verblindend, zo verzengend, zo onverwacht. Hij keek naar beneden en zag een dolk uit zijn hart steken, en hij stond daar, geschokt.
Hij keek op naar Kyra, keek in haar ogen. Hoe afschuwelijk de pijn ook was, de pijn van haar verraad was erger. Sterven deed hem niets. Maar sterven door de hand van zijn dochter verscheurde hem.
Terwijl hij voelde hoe zijn wereld begon te draaien, knipperde Duncan met zijn ogen, verbijsterd. Hij probeerde te begrijpen waarom de persoon waar hij het meest van hield hem zou verraden.
Maar Kyra glimlachte en liet geen berouw zijn.
“Hallo, Vader,” zei ze. “Wat fijn om je weer