Soldaat, Broeder, Tovenaar . Морган Райс

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Soldaat, Broeder, Tovenaar - Морган Райс страница 7

Soldaat, Broeder, Tovenaar  - Морган Райс Over Kronen en Glorie

Скачать книгу

      “Dat betekent dat we de bergen in moeten,” zei Stephania. “Kun jij dat regelen?”

      Elethe knikte. “Een vriend van mijn familie leidt karavaans de bergen door. Dat moet niet al te lastig zijn.”

      “Zonder te veel aandacht te trekken?” vroeg Stephania.

      “Een karavaan meester die te veel aandacht trekt wordt beroofd,” verzekerde Elethe haar. “En we zullen meer te weten komen zodra we de stad bereiken. Felldust is mijn thuis, mijn vrouwe.”

      “Ik weet zeker dat je ons goed van pas zal komen,” zei Stephania, op een manier die haar dankbaar deed lijken. Eerder zouden die woorden haar dienstmeisje hebben doen struikelen van vreugde, maar nu glimlachte ze alleen maar. Dat had waarschijnlijk iets te maken met alle aandacht die ze van Felene kreeg.

      Het deed een kleine golf woede in Stephania opwellen. Het was geen jaloezie in de conventionele zin, want ze gaf niet op die manier om het meisje. Of om wie dan ook, nu Thanos uit haar leven was. Nee, die woede was er simpelweg omdat haar dienstmeisje van haar was. Ooit zou het meisje zichzelf van het leven hebben beroofd als Stephania haar dat had gevraagd. Nu wist Stephania niet zeker of ze dat nog zou doen, en dat stak. Ze zou een manier moeten vinden om haar loyaliteit te testen.

      Ze had veel te doen in Felldust. Ze moest die tovenaar vinden, en zelfs als haar dienstmeisje één van de aanwijzingen over zijn locatie begreep, zou dat nog de nodige tijd en inspanning kosten. Ze zou moeten zoeken in een onbekend land waar de politiek en de mensen anders waren dan thuis, ondanks het feit dat hun zwakheden doorgaans overal hetzelfde waren.

      En zelfs als ze de tovenaar kon vinden, dan zou ze nog een manier moeten bedenken om erachter te komen wat hij wist, of hem overhalen om haar te helpen. Misschien zou het alleen geld kosten, of een beetje charme, maar Stephania betwijfelde dat. Elke tovenaar met de kracht om één van de Ouden tegen te houden was in staat om gewoon te nemen wat hij wilde.

      Nee, Stephania moest creatiever zijn, maar ze zou hoe dan ook een manier vinden. Iedereen wilde wel iets, of het nu macht, roem, kennis of simpelweg veiligheid was. Stephania had altijd al het talent gehad om erachter te komen wat mensen wilden; het was meer dan eens de hefboom die ervoor zorgde dat ze deden wat Stephania wilde.

      “Vertel eens, Elethe,” zei ze impulsief. “Wat is het dat jij wil?”

      “U dienen, mijn vrouwe,” zei het meisje onmiddellijk. Het was natuurlijk het juiste antwoord, maar er zat ook een oprechtheid in haar stem die Stephania wel beviel. Ze zou het ware antwoord spoedig achterhalen.

      “En jij, Felene?” vroeg Stephania.

      Ze zag de dievegge haar schouders ophalen. “Wat de wereld dan ook te bieden heeft. Bij voorkeur met voldoende schatten, alcohol, metgezellen en vreugde. Niet per se in die volgorde.”

      Stephania lachte zachtjes en deed alsof ze haar leugen niet doorhad. “Natuurlijk. Wat anders zou iemand nog kunnen wensen?”

      “Waarom vertelt u mij dat niet?” vroeg Felene. “Wat is het dat u wilt, prinses? Waarom doet u hier zo veel moeite voor?”

      “Ik wil veilig zijn,” zei Stephania. “En ik wil wraak op degenen die Thanos van me hebben afgenomen.”

      “Wraak op het Rijk?” zei Felene. “Ik denk dat ik me daar wel bij aan kan sluiten. Ze hebben me tenslotte op dat eiland gegooid.”

      Als ze wilde geloven dat wraak op het Rijk het enige was dat Stephania wilde, des te beter. De objecten van Stephania’s woede waren veel makkelijker te definiëren: Ceres, dan Thanos, en iedereen die hen hielp.

      Stilletjes herhaalde Stephania de belofte die ze in Delos had gemaakt. Ze zou haar kind opvoeden tot het perfecte wapen tegen zijn vader. Ze zou het kind opvoeden met liefde; ze was toch zeker geen monster. Maar het zou ook een doel hebben. Het kind zou weten wat zijn vader had gedaan. En dat sommige dingen onvergeeflijk waren.

      HOOFDSTUK VIER

      Lucious wilde het grootste deel van de reis naar Felldust niets liever dan iemand neersteken. Nu hij dichterbij kwam, werd dat gevoel alleen maar sterker. Hij stond daar in smerige kleren terwijl de zon op zijn huid brandde, gevlucht voor een rijk dat hem zou moeten gehoorzamen.

      “Kijk uit waar je loopt, jong,” zei één van de zeelieden. Hij duwde Lucious opzij zodat hij een touw kost vastbinden. Lucious had niet de moeite genomen om de naam van de man te onthouden, maar hij wilde dat hij het wel had gedaan, al was het maar omdat hij dan tegen de kapitein kon klagen over deze vetzak.

      “Jong? Je weet wie ik ben en je hebt het lef om me jong te noemen?” wilde Lucious weten. “Ik zou naar Kapitein Arvan moeten gaan en je met de zweep laten geven.”

      “Doe dat maar,” zei de zeeman met de verveelde toon van iemand die wist dat hem niets kon overkomen. “Zie maar wat dat uithaalt.”

      Lucious balde zijn vuisten. Het ergste was nog het gevoel van futiliteit. Kapitein Arvan stond op het commandodek met het stuur van de boot in zijn hand, zijn zware gewicht wiegend op de golven. Hij had duidelijk gemaakt dat Lucious alleen belangrijk was zolang hij geld had.

      Zoals al het geval was sinds hij was vertrokken, bracht zijn woede beelden van bloed en steen met zich mee. Het stenen standbeeld van zijn voorvader, besmeurd met zijn vaders bloed.

      Degene waar je me mee hebt gedood.

      Lucious schrok daarvan, ondanks het feit dat de stem, helder als een ochtendlucht, diep als schuld, er al was geweest sinds hij de eerste klap had uitgedeeld. Lucious geloofde niet in spoken, maar de herinnering aan zijn vaders stem was er nog, en gaf hem antwoord wanneer hij probeerde na te denken. Ja, het was slechts zijn eigen geest die spelletjes met hem speelde, maar dat maakte het er niet beter op. Het betekende alleen dat zelfs zijn eigen gedachten niet deden wat hij wilde.

      Niets deed dat. De kapitein van de boot had hem met tegenzin aan boord genomen, alsof het geen eer was om Lucious mee te nemen. Zijn mannen hadden Lucious met minachting behandeld, als een doodgewone crimineel die op de vlucht was voor gerechtigheid, in plaats van de rechtmatige machthebber van het Rijk, wie op een wrede manier van zijn troon was gestoten.

      Van Thanos’ troon.

      “Niet Thanos’ troon,” beet Lucious de lege lucht toe. “Van mij.”

      “Zei je wat?” vroeg de zeeman zonder de moeite te nemen om zich om te draaien.

      Lucious liep bij hem weg en stompte geërgerd met zijn vuist tegen de mast, maar dat deed de pijn door zijn knokkels schieten. Hij had de huid ervan af geschaafd. Als het aan hem had gelegen, had hij één of twee crewleden gevild.

      Toch bleef Lucious op afstand, en trok hij zich terug naar de delen van het dek waar hij mocht zijn. Alsof hij een burger was die instructies had gekregen over waar hij moest staan. Alsof hij niet elk vaartuig in het Rijk kon claimen als hij het wilde.

      Maar dat was wat de kapitein van de boot had gedaan. Hij had Lucious duidelijke instructies gegeven om bij de bemanning uit de buurt te blijven terwijl ze werkten, en geen problemen te veroorzaken.

      “Anders ga je overboord en kun je zwemmen naar Felldust,” had de man gezegd.

      Misschien had je hem moeten vermoorden, zoals je met mij hebt gedaan.

      “Ik

Скачать книгу