Eene schitterende «carrière». Brink Jan ten

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Eene schitterende «carrière» - Brink Jan ten страница 9

Eene schitterende «carrière» - Brink Jan ten

Скачать книгу

Niemand antwoordt. Daar de deur half open staat, dringt hij naar binnen. Er heerscht groote verwarring in de karig gemeubelde kamer. Een nauwelijks aangeroerd ontbijt op eene ronde tafel; een zonderlinge voorraad van half uitgerookte sigaren en asch van sigaren overal in 't rond verspreid; voorts op den grond zwervende schoenen en aan den wand degens, sabels en pistolen – dit was alles, wat hem bij het binnentreden welkom kon heeten. De bewoner van het kwartier moest al vroeg zijn vertrokken. André had op hem gerekend. Hij wilde zijn contubernaal broederlijk aanmanen, om hem eene kleine som in contanten terug te geven, vroeger even broederlijk voorgeschoten.

      Haastig ijlt hij weer naar beneden, schrijft even haastig een paar woorden op het strookje papier, en zendt de schoonmaakster weg. André had buitengewoon weinig slag van huishouden, en worstelde op dat oogenblik tegen eene kleine geldverlegenheid. Hij had zijn vriend en contubernaal, den luitenant Van Houweningen, die aan hetzelfde euvel leed, gaarne geholpen – „a titre de revanche,” gelijk de beide heeren elkaar lachend verzekerden. Sedert zijne komst in de residentie had André zijn best gedaan van zijn zeer matig inkomen als adjunct-commies te leven, zonder zijn vader te Leiden ooit om hulp te vragen. André meende, dat zijn goede vader nu niet meer voor hem te zorgen had. Van het oogenblik, dat hij promoveerde, en in Den Haag tot adjunct-commies benoemd werd, had hij zich met grooten trots voorgenomen de steun zijner familie te worden… maar er was tot nog toe niet veel van gekomen.

      Het scheen, dat deze gedachte hem nu in stilte kwelde, want hij liep zijne kamer met groote schreden op en neer, terwijl hij met de handen door zijn krullend hair woelde. Van tijd tot tijd stond hij stil, en bleef voor een portret aan den wand toeven. Die dame met ouderwetsche muts en breede keellinten was zijne overleden moeder. Toen hij negentien jaar oud was, had hij haar verloren. Zij was zeer goed voor hem geweest, maar streng, het huiselijk bewind voerend naar vaste onwrikbare beginselen. Volkomen contrast van zijn goedhartigen vader, had zij zijne jeugd naijverig bewaakt, had zij gezorgd, dat hare kinderen in eerbiedige vrees voor hunne ouders leefden; had zij alle opwellingen van jolige uitgelatenheid en speelsche dartelheid met vaste hand onderdrukt; had zij de herinnering nagelaten van haar krachtig karakter en hare onbestreden opperheerschappij in den huiselijken kring.

      Mijmerend over zijne jeugd en de dagen van zijn burgerschap in het Leidsch Atheen, bleef hij even bij het venster staan. Plotseling maakt hij eene beweging van verrassing. Aanstonds wendt hij zich om, en haast zich naar de deur. Toen hij die opende, naderde een tred op de trap, en weldra trad uit de duisternis van het portaal een deftig heer met zwarten rok, zwarten hoed en zwarte handschoenen te voorschijn.

      André drukt hem hartelijk de hand.

      „Bonjour, vader! Ik was net met mijn gedachten bij u in Leiden en, alsof u het wist, komt u mij verrassen! Hoe gaat het met Letje en de anderen?”

      Dominé De Witt nam zijn hoed af, drukte een witten zakdoek tegen het voorhoofd, en liet zich op de ouderwetsche sofa vallen. Het loopen in den zonnegloed van een warmen Augustusmorgen had hem verhit. Hij wachtte nog een oogenblik, voordat hij sprak, en knikte allervriendelijkst. Zijn gelaat drukte goedheid en berusting uit, om de dunne lippen speelde somtijds bij het spreken een geestige lach.

      Intusschen herhaalt André zijne vraag naar de huisgenooten. Een smartelijke trek vertoont zich op het wezen van den Leidschen predikant. Hij antwoordt met zachte, onvaste stem:

      „Met Letje mocht het wel beter gaan! Zij hoest altijd, en is meestal zwaar vermoeid … zij klaagt nooit, maar ziet er slecht uit… Ik heb er dokter al over geraadpleegd. Tot nog toe geen dreigend gevaar, zegt hij. Toch is haar toestand bedenkelijk, vooral tegen den winter. De aanleg tot borsttering bestaat… misschien zou alles nog terecht komen, als zij voor langen tijd in een ander klimaat kon leven … het zuiden van Frankrijk … maar, hoe zullen wij dat doen, André, dat gaat onze krachten te boven!”

      André staat bij de sofa naast zijn vader. Hij schudt langzaam het hoofd, en windt den krullenden, bruinen knevel om den wijsvinger van zijne rechterhand.

      „Arme Letje! Wat heeft ze, nadat we mama verloren, ijverig voor de huishouding gezorgd! Wat was ze lief voor u … arm kind!”

      „O, maar we zullen haar behouden, André!” – gaat de predikant op forschen toon voort. – „Ik heb vele vrienden en aanzienlijke kennissen te Leiden en te Amsterdam … men zal mij niet in den steek laten…”

      André wendt het hoofd om, en begint het vertrek op en neer te loopen. Zijn vader in de rede vallend, zegt hij snel:

      „Neen, papa! Probeer dat, als 't u belieft, niet! De menschen zouden u of teleurstellen, of u uwe armoede voor de voeten werpen! Eergisteren heb ik er nog aan gedacht. Ik zou er wel wat anders op weten… In den laatsten tijd krijg ik onophoudelijk brieven van allerlei redacteurs, die artikelen willen hebben voor hunne kranten of tijdschriften. Dat komt door mijne dissertatie! Het schijnt, dat mijn werk wat nieuws gaf. Ze bieden me nogal aardig geld. Uit luiheid heb ik er tot nog toe niet aan gedacht! Maar nu ga ik aan het werk, en al wat ik verdien is voor Letje!”

      Dominé De Witt glimlacht onmerkbaar.

      „Dank je, André!” – zegt hij bedaard. – „Dat is een goed plan. Zoolang de zomer duurt, kunnen we vooreerst geduld oefenen en op beterschap hopen!”

      André ziet heimelijk op zijn uurwerk, maar roept luide:

      „Over tienen! Al zoo laat! Ik mag me wel haasten!”

      En de predikant:

      „Ik was al half en half bang, dat je naar 't ministerie waart… Ik moet vandaag eene vergadering van 't Haagsch Genootschap bijwonen!”

      „Ik ga dadelijk met u mee! En hoe gaat het met Christien en met Willem?”

      „Christien … springlevend en druk! Elken dag de deur uit en met allerlei vriendinnen in de weer! Ze kost heel wat aan laarsjes en handschoenen. En Willem wil naar Utrecht. Hij kan het met zijne professoren in Leiden niet langer vinden! Ze bederven de leer der Nederlandsche hervormde kerk… Ja, André! dat is nu het nieuwste idee van je jongsten broer!”

      De adjunct-commies hield zich met zijne kleeding bezig, en dronk een glas melk leeg, dat op de ontbijttafel gereed stond. Bij de laatste woorden zijns vaders keerde hij zich van den spiegel af, en riep:

      „Maar daar komt immers niets van dat plan?”

      „We zullen zien! Hij houdt staande, dat hij zich in Utrecht zelf wel redden zal! Zijne geestverwanten, de orthodoxe professoren, zullen hem steunen, zegt hij. Hij dwingt mij brieven te schrijven aan Utrechtsche collega's, en is er den heelen dag vol van!”

      „Wees voorzichtig, papa! Dat zal niet goed afloopen!”

      Dominé De Witt schudde zacht het hoofd.

      André had zijn grijzen hoed met breede randen gegrepen. Hij droeg het smaakvol kostuum van den vorigen dag, met uitzondering van de lichte das, die nu door eene zwarte vervangen was.

      „Gaat u mee, papa?” – vroeg André. – „Het wordt mijn tijd! En blijft u van middag bij mij eten, dan zal ik juffrouw Bont waarschuwen!”

      „Dank je, jongen! Ik ga voor den eten weer naar Leiden terug! Maar kom jij nu aanstaanden Zondag?”

      „Stellig! Ik moet Letje spreken!”

      Vader en zoon verlieten het huis, en wandelden saam naar het Noord-Einde, waar de eerste een hartelijk afscheid nam van André.

      Daar het bij halfelf was, liep deze laatste eenigszins haastig door het Hartogstraatje naar den Kneuterdijk. André was een groot bewonderaar van de schilderachtige plekken in de residentie. De Vijverberg met zijne frissche,

Скачать книгу