Een Schreeuw Van Eer . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Schreeuw Van Eer - Морган Райс страница 4
Gwen voelde zich overspoeld worden door angst terwijl ze door de straten rende. Niet vanwege de dronkaards en schurken om haar heen; maar omdat ze bang was voor Gareth. Hij had zo demonisch geleken. Ze kon het beeld van zijn gezicht, van zijn ogen—zo zwart, zo zielloos—maar niet uit haar gedachten krijgen. Hij had er bezeten uit gezien. Dat hij op hun vaders troon had gezeten maakt het nog surreëler. Ze vreesde voor zijn represailles. Misschien was hij inderdaad van plan om haar uit te huwelijken, iets dat ze nooit zo toestaan; of misschien wilde hij haar alleen laten schrikken, en was hij in feite van plan om haar te laten vermoorden. Gwen keek om zich heen, en elk gezicht leek vijandig en vreemd. Iedereen leek een potentiële bedreiging, gestuurd door Gareth om haar van kant te maken. Ze begon paranoïde te worden.
Gwen ging een hoek om en haar schouders raakten die van een dronken oude man—wat haar uit balans bracht—en ze gilde onvrijwillig. Ze was gespannen. Het duurde even voor ze besefte dat de man slechts een onvoorzichtige voorbijganger was, en niet één van Gareths handlangers; ze draaide zich om en zag hem strompelen, zonder dat hij de moeite nam om zich te verontschuldigen. De onwaardigheid van dit deel van de stad was ernstiger dan ze kon bevatten. Als het niet om Godfrey was, zou ze hier nooit in de buurt komen, en ze haatte hem voor het feit dat ze hier nu was. Waarom had hij niet gewoon bij de bierhuizen uit de buurt kunnen blijven?
Gwen ging nog een hoek om, en daar was het: Godfreys stamkroeg, een zwak excuus voor een taverne. Het gebouw stond scheef, de deur op een kier, en er kwam een stroom dronkaards naar buiten. Ze verspilde geen seconde en haastte zich naar binnen.
Het duurde even voor haar ogen gewend waren aan de donkere bar, die naar verrot bier en oud zweet rook; en iedereen in de bar zweeg toen ze binnenstapte. Zo’n twintig man draaiden zich om en keken haar verrast aan. Daar was ze, een lid van de Koninklijke familie, gekleed in haar beste gewaden, deze ruimte binnenstormend die waarschijnlijk al jaren niet was schoongemaakt.
Ze liep naar een lange man met een grote buik die ze herkende als Akorth, één van Godfreys drinkmaatjes.
“Waar is mijn broer?” commandeerde ze.
Akorth, die doorgaans heel vrolijk was en altijd klaar was om om één van zijn zelfingenomen grappen te lachen, veraste haar: hij schudde slechts zijn hoofd.
“Het ziet er niet goed uit, mijn vrouwe,” zei hij somber.
“Wat bedoel je?” wilde ze weten. Haar hart bonsde.
“Hij heeft wat slecht bier gedronken,” zei een lange, slanke man die ze herkende als Fulton, Godfreys andere drinkmaatje. “Hij is gisteravond laat neergegaan. Is niet meer opgestaan.”
“Leeft hij nog?” vroeg ze in paniek, terwijl ze Akorths pols greep.
“Nauwelijks,” antwoordde hij, terwijl hij naar beneden keek. “Hij heeft het zwaar. Ongeveer een uur geleden kon hij niet eens meer praten.”
“Waar is hij?” wilde ze weten.
“Achter, juffrouw,” zei de barman, die over de bar leunde terwijl hij een bierpul afdroogde. Hij zag er ook somber uit. “En ik hoop dat u een plan heeft voor hem. Ik kan geen lijk hebben in mijn zaak.”
Gwen veraste zichzelf. Ze trok een kleine dolk tevoorschijn, leunde naar voren en hield de punt tegen de keel van de barman aan.
Hij slikte en keek haar geschokt aan.
“Ten eerste,” zei ze, “dit is geen zaak—het is een druipend gat, en eentje die met door de Koninklijke wachters met de grond gelijk zal worden gemaakt als je nog één keer op zo’n manier tegen me praat. Je kunt beginnen met me aan te spreken als mijn vrouwe.”
Gwen was buiten zichzelf van woede, en was verast door de kracht die haar overviel; ze had geen idee waar die vandaan kwam.
De barman slikte.
“Mijn vrouwe,” herhaalde hij.
Gwen hield de dolk tegen zijn keel.
“Ten tweede, mijn broer zal niet sterven—en zeker niet hier. Zijn lijk zou jouw zaak veel meer eer aandoen dan enige levende ziel die hier ooit is geweest. En als hij wel sterft, kun je er op rekenen dat jij beschuldigd wordt.”
“Maar ik heb niets verkeerd gedaan, mijn vrouwe!” smeekte hij. “Het was hetzelfde bier dat ik alle anderen heb geserveerd!”
“Iemand moet het vergiftigd hebben,” voelde Akorth toe.
“Dat zou iedereen geweest kunnen zijn,” zei Fulton.
Gwen liet langzaam haar dolk zakken.
“Breng me naar hem toe. Nu!” beval ze.
De barman liet nederig zijn hoofd zakken, draaide zich om en haastte zich door een zijdeur achter de bar. Gwen, Akorth en Fulton volgden hem.
Gwen ging de kleine ruimte achterin de taverne binnen en hoorde zichzelf naar adem snakken terwijl ze haar broer, Godfrey, op zijn rug op de grond zag liggen. Ze had hem nog nooit zo bleek gezien. Hij leek op het randje van de dood te balanceren. Het was allemaal waar.
Gwen rende haar hem toe en knielde naast hem neer. Ze pakte zijn hand vast en voelde hoe koud en klam die was. Hij reageerde niet. Zijn hoofd lag op de grond. Hij was ongeschoren en zijn vette haar plakte tegen zijn voorhoofd. Maar ze voelde een pols, en hoewel hij zwak was, was hij voelbaar; en ze zag zijn borst omhoog gaan bij iedere ademhaling. Hij leefde nog.
Plotseling voelde ze een enorme woede in zich opwellen.
“Hoe kon je hem hier zo achterlaten?” schreeuwde ze naar de barman. “Mijn broer, een lid van de Koninklijke familie, alleen achtergelaten als een hond op de grond, terwijl hij stervende is?”
De barman slikte. Hij zag er nerveus uit.
“Wat had ik anders moeten doen, mijn vrouwe?” vroeg hij onzeker. “Dit is geen ziekenhuis. Iedereen zei dat hij praktisch dood was, en—”
“Hij is niet dood!” schreeuwde ze. “En jullie twee,” zei ze, terwijl ze zich tot Akorth en Fulton wendde, “wat voor vrienden zijn jullie? Zou hij jullie zo hebben achtergelaten?”
Akorth en Fulton wisselden een angstige blik uit.
“Vergeef mij,” zei Akorth. “De dokter kwam afgelopen nacht. Hij keek naar hem en zei dat hij stervende was—en dat hij niet lang meer zou hebben. Ik dacht niet dat er nog iets gedaan zou kunnen worden.”
“We zijn het grootste gedeelte van de nacht bij hem gebleven, mijn vrouwe,” voegde Fulton toe, “aan zijn zijde. We namen net even pauze, we hebben een drankje gedaan om ons verdriet te verdrinken, en toen kwam u binnen en—”
Gwen