De nijlbruid. Georg Ebers

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De nijlbruid - Georg Ebers страница 16

De nijlbruid - Georg Ebers

Скачать книгу

en leelijke, bruine en blanke, kleine en groote, recht opgegroeide en anderen wier ruggen reeds gekromd waren door den zwaren arbeid in de weefstoelen sedert hunne prille jeugd. Allen waren nog jong, geen hunner telde meer dan achttien jaren. De slaven waren een kapitaal, waarvan de arbeid die zij leverden en de kinderen die zij kregen de renten vertegenwoordigden. Elk onvrij meisje werd spoedig, nadat zij volwassen was, uitgehuwelijkt aan een slaaf. In de weverij werkten vrouwen en meisjes, doch de eersten sliepen in een eigen kwartier bij hunne mannen en kinderen; de nog ongehuwde arbeidsters daarentegen overnachtten in slaapzalen, die aan de werkplaatsen grensden. Thans was het hun rusttijd en hadden zij zich in twee groepen verdeeld. De eene had zich geschaard rondom een Egyptisch meisje, dat allerlei krabbels op eene tafel maakte, de andere vermaakte zich met een eenvoudig spel, daarin bestaande, dat ieder meisje op hare beurt den schoen over het hoofd wierp. Vloog deze nu over zekere krijtstreep, waarnaar zij met den rug gekeerd stond, dan beteekende dit, dat haar liefje weldra haar man zou worden; bleef de schoen tusschen haar en de op den grond getrokken lijn liggen, zonder deze te bereiken, dan moest zij nog wat geduld oefenen, of werd zij verbonden met een lotgenoot, dien zij niet lijden mocht.

      Het meisje dat, wel door een twintig anderen omringd, op de tafel krabbelde, moest de voorbeelden voor de weefsels afteekenen, en bezat de gave, die zij van hare heidensche voorvaderen geërfd had, om elk gelaat van ter zijde gezien met enkele strepen zoo weer te geven, dat het, ofschoon de trekken wat komisch verwrongen waren, gemakkelijk te herkennen was. Zij verrichtte dit kunstwerk met behulp van een wastafeltje en een koperen stift, en gaf dan aan anderen te raden wie zij bedoeld had.

      In den uitersten hoek van de schuur zat een meisje geheel alleen neergehurkt, dat zwijgend voor zich keek.

      Paula overzag dat alles en begreep tevens wat er gebeurde, ofschoon er geen samenhangende volzin gesproken werd en er niets te hooren was dan een luid, hartelijk en onweerstaanbaar gelach. Wierp een meisje den schoen ver genoeg, dan lachte de jonge bende uit volle borst, en ieder riep vroolijk den naam van hem, dien zij aan hare gezellin tot man wilden geven. Viel de schoen vóor de streep, dan ging het nog luidruchtiger toe en riep men den naam uit van den oudsten en onoogelijksten der slaven. Aan eene bruine Syrische was het niet gelukt de grenslijn te bereiken, maar zij greep ondeugend het stuk krijt en trok eene nieuwe lijn tusschen haar en den schoen, zoodat deze nu toch achter eene streep kwam te liggen. Hierop steeg de vroolijkheid ten top, want velen wierpen zich op de valsche streep om haar uit te wisschen. Een overmoedig Nubisch kroeskopje smeet de schoen in de lucht en ving haar weer op, terwijl anderen over deze aardige grap bijna niet tot bedaren konden komen, en den naam luide uitriepen van hem, om wiens wil hare gezellin met de fortuin een loopje had genomen.

      Het was of een vroolijk kaboutermannetje in de tochtige schuur zijn kwartier had opgeslagen, want rondom de teekenares ging het niet minder lustig toe dan bij het andere groepje. Werd een portret herkend, dan hadden allen plezier; zoo niet, dan riepen de deernen de namen van allerlei personen, die het voorstellen kon. Met welke uitgelatene bijvalsbetuigingen werd de goedgelukte karikatuur van den slavenopzichter beloond! Elk die het zag hield zich den buik vast van lachen, en hoe dol en uitgelaten werden ze toen een meisje der teekenares het tafeltje uit de handen rukte, en anderen haar op het lijf vielen, om het veroverde weder machtig te worden.

      Paula had dit tooneel aanvankelijk met bevreemding en hoofdschuddend aangezien. Hoe kon men zich met zulke nietige en onzinnige dingen vermaken! Wel-is-waar, toen zij nog klein was, had zij ook om nietswaardige dingen kunnen lachen, en waren deze volwassene meisjes in onwetendheid en bekrompenheid van geest niet allen nog kinderen? De muren van het stadhouderlijk verblijf omsloten hare gansche wereld, haar blik reikte niet verder dan het tegenwoordig oogenblik, evenals bij de kleinen en zoo konden zij ook lachen als dezen. »Het lot,” dacht Paula, »stelt haar nu schadeloos voor het ongeluk harer geboorte en voor ontelbare zure dagen, en straks gaan zij moede en vroolijk gestemd naar bed. Ik kan die arme schepseltjes benijden! Als ik het doen kon, begaf ik mij onder hen en gevoelde mij nog eens een kind!”

      Zie daar was het geestig portret van den opzichter klaar, en een klein dikkertje barstte boven alle anderen in zulk een uitbundig en aanhoudend lachen uit, dat zoo natuurlijk uit de diepste diepte van haar borst opwelde, dat Paula, die waarlijk niet hierheen was gegaan om vroolijk te zijn, er door werd aangestoken, en of zij wilde of niet meelachen moest. Kommer en ellende waren opeens vergeten, zij overwoog en peinsde niet meer, en gedurende eenige oogenblikken gevoelde zij niets dan dat zij lachte, hartelijk en onophoudelijk lachte, als een jong en gezond menschenkind. Dit was zij inderdaad, en hoe goed deed het haar een wijle zichzelve te vergeten! Zij zeide het wel niet, maar zij voelde het en lachte nog steeds door toen de slavin, die alleen in een hoek had gezeten, zich bij de anderen voegde om het luidruchtig troepje wat toe te roepen, dat door Paula niet verstaan werd, maar dat aan de dartelheid der anderen nieuw voedsel gaf.

      Het stille meisje met die slanke gestalte stond nu bij het vuur. Paula had haar nog niet kunnen zien, thans bleek dat zij verreweg de schoonste van allen was. Maar zij zag er niet vroolijk uit en denkelijk had zij pijn, want zij droeg, als had zij kiespijn een doek om het hoofd, die op den schedel over het zware blonde haar was vastgeknoopt. Het gezicht van dat meisje bracht Paula tot bezinning, en zoodra zij weder begon te denken, was het uit met de vroolijkheid. Doch de slavinnen bleven in dezelfde stemming, hoewel haar gelach niet meer zoo onschuldig en rein klonk als zooeven. Zij hadden een voorwerp voor hare scherts gevonden, dat zij liever met rust moesten laten.

      Het meisje met het verbonden hoofd was ook eene slavin des huizes, maar eerst sedert kort en nadat het eenigen tijd bij twee oude slavenweduwen handenarbeid had verricht, was zij bij de weefsters toegelaten. Eene legerbende van Heraklius had haar aan de borst harer moeder na de overwinning van Chosroes II uit Perzië naar Alexandrië gebracht, waar beiden voor den Mukaukas gekocht werden. De Perzische vrouw stierf, toen de kleine, die niet in slavernij geboren was, den leeftijd van dertien jaren bereikt had. Het kind wies op tot een lieftallig meisje met een lelieblanke huid en dik goudgeel haar, dat thans bij het licht van het vuur heerlijk glansde. De jonge Orion had haar vóór hij op reis ging opgemerkt, en bekoord door de schoonheid der jonge Perzische, wenschte hij haar te bezitten. Gewetenlooze dienaars en beambten hadden hem om strijd de behulpzame hand geboden, door haar naar een landhuis van den Mukaukas aan gene zijde van den Nijl over te brengen; dáár had hij haar ongestoord kunnen bezoeken, zoo vaak zijn hart begeerde. De nauwelijks zestienjarige onervarene slavin, die niemand had om haar te waarschuwen en te beschermen, had zich tegen den schoonen zoon haars meesters niet durven of kunnen verzetten. Toen Orion luchthartig, en nadat hij genoeg had van een meisje, hetwelk hem niet anders kon aanbieden dan hare schoonheid, naar Konstantinopel was vertrokken, vernam vrouw Neforis wat zij voor haren zoon was geweest, en beval zij den overste van de slavenopzichters, dat hij de ongelukkige zou beletten, om verder voor verleidster te spelen. De man had aan deze opdracht voldaan, door aan de Perzische, volgens een oud gebruik, de beide ooren te doen afsnijden. Na deze gruwzame straf verviel de schoone verminkte tot zwaarmoedigheid en waanzin, en niettegenstaande de kerkelijke exorcisten en andere duivelbanners vergeefsche moeite deden om de demonen van den waanzin te verdrijven, bleef zij, wat zij altijd geweest was, een gedienstig en vriendelijk schepsel, dat zich onder hare vroegere opzichtsters en ook in de algemeene werkplaats gedurende de uren van den arbeid stil en vlijtig betoonde. Alleen wanneer zij niets te doen had kwam haar waanzin voor den dag, en deze gaf de andere weefsters aanleiding om zich met haar te vermaken.

      Zij hadden thans Mandane naar het vuur getrokken en haar onder allerlei dwaze betuigingen van eerbied uitgenoodigd, zich op haar troon, eene ledige verfton, neer te zetten; zij toch verkeerde in den zonderlingen waan, dat zij de vrouw was van den Mukaukas Georg. Lachend kwam elk haar huldigen, verzocht haar om eene gunst, of vroeg haar naar de gezondheid van haar gemaal en den staat harer bezittingen. Zeker gevoel van betamelijkheid had deze arme onwetende schepsels lang teruggehouden den naam van Orion voor haar uit te spreken, doch heden liep eene negerin, een schraal boosaardig ding, naar haar toe en vraagde met allerlei leelijke grimassen: »O gebiedster, hoe maakt het uw zoontje Orion?”

      Het gelaat der waanzinnige vertrok niet bij deze vraag, maar zij antwoordde ernstig: »Ik heb hem in Konstantinopel aan de dochter des keizers uitgehuwelijkt.”

      »Wel

Скачать книгу