De nijlbruid. Georg Ebers
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу De nijlbruid - Georg Ebers страница 19
»Alles kan hij krijgen, alles wat hij verlangt,” haastte Paula zich te zeggen.
Hiram smeekte haar nochtans, meer met zijne blikken en onverstaanbare uitroepen dan met duidelijke woorden, toch niet al te veel te verwachten. De Nabateër Dousare, dus vulde hij de mededeeling van de voedster aan, had van een kluizenaar te Raïthou aan de Roode zee vernomen, dat een groot krijgsheld van Grieksche afkomst, sedert twee jaren bij de vrome broeders op den heiligen berg Sinaï in alle stilte een boetvaardig leven leidde. Zijn wereldlijke naam had de bode niet te weten kunnen komen, maar onder de kluizenaars werd hij Paulus genoemd.
»Paulus?” herhaalde het meisje, terwijl haar boezem zwoegde. »Een naam die hem aan moeder herinnert en aan mij, ja, ook aan mij! Bovendien, hij, de held van Damascus, heeft in de wereld Thomas geheeten, en nu hij zeker gelooft dat ook ik om het leven ben gekomen, wijdt hij zich geheel aan den dienst van God en Christus; even als Saulus, die andere man van Damascus, noemt hij zich, nu hij de weg ter zaligheid gevonden heeft, Paulus. O Betta, o Hiram, gij zult het zien, hij is het, hij moet het zijn! Twijfelt gij nog?”
De Syriër schudde bedenkelijk het hoofd en stootte een langgerekt »Huust” uit. Perpetua sloeg de handen in elkaar en zeide op meewarigen toon: »Heb ik het niet gedacht? Het vuur dat herders in den nacht ontsteken om zich de handen te warmen houdt zij voor de opgaande zon, wapengekletter voor den donder des Allerhoogsten! Hoeveel duizenden heeten er Paulus! Bij alle heiligen, kindlief, blijf bedaard en poog niet uit ijle nevelen u een feestkleed te weven! Bereid u voor op het ergste, dan zijt gij tegen teleurstelling gewapend en behoudt gij het recht om te hopen! Zeg haar toch, Hiram, zeg haar wat de bode verder heeft bericht; want er is niets zekers, alles zweeft nog als stof in de lucht.”
De vrijgelatene deelde nu mede, dat de Nabateër een man was op wien men staat kon maken, veel geschikter om op zulke onderzoekingstochten uit te gaan dan hijzelf, want deze verstond behalve zijne eigene taal ook Egyptisch, Grieksch en Arameesch; desniettemin was het ook hem niet mogelijk geweest te Tor, waar monniken uit het klooster op den Sinaï zich hadden neergezet, iets naders omtrent den kluizenaar Paulus te vernemen. Later had hij echter op den zeetocht naar Kolzoum van monniken vernomen, dat er nog een tweede Sinaï was. Het klooster dáar – en nu zette Perpetua het verhaal voort, dat den stotteraar het zweet op het voorhoofd deed parelen – dat klooster in de oase aan den voet van den spitsen, hemelhoogen berg was wegens de ketterij der monniken gesloten geworden, doch in de kloven van dat berggevaarte huisden nog altijd vele kluizenaars in een klein coenobium5, in lauren6 en in enkele rotsholen, en Paulus kon wellicht tot dezen behooren. Men was wel op den goeden weg en zij en Hiram waren reeds besloten in deze richting verder te onderzoeken, maar de voormalige krijgsman was toch waarschijnlijk een vreemde, en zij beiden huiverden bij de gedachte haar bloot te stellen aan zulk eene smartelijke ontgoocheling.
Doch hier nam Paula het woord en zeide met blijde opgewektheid: »En waarom zal mij ook niet eens wat anders ten deel vallen dan teleurstelling?.. Wat geeft u den moed om mij de hoop te ontnemen, waarmede dit arme hart zich voedt? Maar ik laat mij die hoop niet ontrooven. Uw Paulus aan den voet van den Sinaï is de verlorene, ik heb er een voorgevoel van. Als de laatste paarlen niet reeds verkocht waren, dan moest de Nabateër… Maar wacht, zoo… Wanneer kunt gij vertrekken, Hiram?”
»Voor over veer – veertien dagen in ge – geen geval,” antwoordde deze. »Ik – ik ben nu eenmaal in dienst van den sta – ad – stadhouder en o – overmorgen zal in Ni – i – kou – juist – de groote pa – paardenma – markt zijn. Voor den jongen hee – heer zijn daar nieuwe he – engsten te koop, en onze veu – lens brrr…”
»Ik zal er morgen bij oom op aandringen, dat hij u vrij laat,” zeide Paula. »Ja, ik werp mij aan zijne voeten…”
»Hij zal hem niet loslaten,” viel de voedster haar in de rede. »De huismeester Sebek heeft hem vóor de audiëntie uit mijn naam alles gezegd en getracht om Hiram vrij te krijgen.”
»En wat was het bescheid?”
»Vrouw Neforis noemde de tijding een nieuw dwaallicht en de meester stemde met haar in. Uw oom verbood Sebek daarna iets aan u te verklappen en liet mij weten, dat hij na de paardenmarkt Hiram misschien naar den Sinaï zou zenden. Heb dus geduld, mijn hartje! Wat beteekenen veertien dagen, op zijn langst drie weken, en dan…
»Maar zoolang kan ik het niet uithouden!” riep Paula. »De Nabateër, zegt gij, is hier, en bereid om te gaan?”
»Ja, meesteres!”
»Zoo nemen wij hem in dienst,” zeide Paula vastbesloten.
De voedster, die de zaak blijkbaar reeds ernstig met haar landsman overlegd had, schudde treurig het hoofd en zeide: »Hij is ons te duur!” Vervolgens verklaarde zij, dat de man die zoo veel talen kende, reeds uitgenoodigd was eene karavaan naar Ktesiphon te geleiden. Dat gaf hem brood voor een geheel jaar. Hij was niet ongenegen de onderhandelingen met den koopman Hanno af te breken en geheel Petreïsch Arabië voor haar te doorzoeken, maar op voorwaarde dat hij tweeduizend drachmen ontving.
»Tweeduizend drachmen?” herhaalde Paula, terwijl zij blozende en terneergeslagen voor zich keek. Maar spoedig was zij zichzelve weer meester, zij hief het hoofd op en zeide verstoord: »Hoe, durven zij mij onthouden, wat mij toekomt? Weigert mijn oom mij, wat ik vorderen mag en moet, dan gebeure wat ik niet vermijden kan en mij om zijnentwil leed genoeg doen zal; dan geef ik mijne zaak in handen van de rechters.”
»Van de rechters?” herhaalde de voedster lachende. »Om te klagen hebt gij een kurros7 noodig, en uw oom is de uwe. Voorts eer zij een oordeel vellen, kan de bode reeds uit het verafgelegen Ktesiphon terug zijn.”
De voedster smeekte haar nu nog eens om zich tot na den afloop der paardenmarkt stil te houden; maar zij staarde als verslagen naar den grond. Opeens verschrikte Perpetua en ook Hiram deed eene schrede achterwaarts, want onverwacht riep zij luide en jubelend uit: »Vader in den hemel, ik heb gevonden wat wij noodig hebben!”
»Hoe, mijn kind, wat?” vraagde de voedster met de hand op het hart.
Paula gaf haar geen uitsluitsel, maar wendde zich haastig tot den Syriër zeggende: »Is de eerste binnenhof weer vrij? Zijn de lieden uit elkander gegaan?”
Het antwoord luidde bevestigend. De vrije dienstknechten waren met Hiram tegelijk opgebroken. De heeren gingen nog wel zoo spoedig niet uiteen, maar hen kon men gemakkelijk voorbijkomen.
»Nu goed,” sprak het meisje. »Gij, Hiram, gaat mij voor en wacht op mij bij het dienstpoortje. Ik haal van mijne kamer iets wat de vordering van den Nabateër wel tienvoudig kan dekken. – Zie mij niet zoo angstig aan, Betta! Hij krijgt de groote smaragd uit het halssieraad mijner moeder.”
De voedster sloeg de handen ineen en riep op droevigen, waarschuwenden toon: »Kind, kind, dit heerlijke stuk, dit erfgoed der familie, deze steen, die afkomstig is van den heiligen keizer Theodosius, wilt gij dezen verkoopen, neen wegsmijten, niet om uw vader te redden maar – ja, mijn kind, zoo is het! – maar alleen omdat gij geen geduld hebt om twee ellendige weken te wachten?”
»Dat is hard, dat is onbillijk geoordeeld, Betta!” hernam het meisje op verwijtenden toon. »Het is om een maand te doen, en hoe alles hier van den bode afhangt, weten wij allen. Hebt gij vergeten hoe Hiram de geschiktheid juist van dezen man op den voorgrond stelde? En moet ik, die zooveel jonger ben, u dan herinneren aan de onzekerheid van een’s menschen leven? Eén oogenblik beslist over leven en dood, en mijn vader is een oud man, die reeds vóor de belegering met vele litteekens bedekt was. Het kan hier gelden hem al of niet weer te zien.”
»Ja, ja,”
5
Klooster.
6
Weinig samenhangende rijen van op zichzelf staande kluizenaarswoningen.
7
Voogd.