De nijlbruid. Georg Ebers
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу De nijlbruid - Georg Ebers страница 34
Dit voorstel was Paula niet onwelkom, want de honger had reeds lang bij haar aangeklopt. Aan de non werd opgedragen spoedig nog een paar borden te halen, aan bokalen was overigens geen gebrek, en zoo zaten de nieuwe vrienden weldra etende tegenover elkander, ieder aan zijn tafeltje. Hij sneed de eend voor en de gebradene kwartels, diende haar van de salade en de dampende artisjokken, die de non op verlangen van den kok, wiens eenig knaapje de arts had gered, mede boven gebracht had, wees op de kleine pasteitjes, de vruchten en koeken, die ook nog daar waren, vervulde de rol van schenker, en terwijl zij het zich goed lieten smaken, ontspon zich tusschen hen een levendig gesprek.
Paula vroeg heden voor het eerst naar de jeugd van Philippus, en hij begon met een tafereel op te hangen van zijn tegenwoordig leven, dat hij met den ouden wonderlijken Isis-dienaar en onderzoeker Horus Apollon deelde, schilderde zijn ingespannen arbeid overdag en zijne stille studiën des nachts, en wist dit alles zoo geestig op te sieren, dat zij vaak luide moest lachen. Maar weldra kreeg zijn verhaal eene weemoedige tint, toen hij haar mededeelde hoe vroeg hij vader en moeder had verloren, zoodat hij, zonder bloedverwanten, op eigen voeten moest staan met niet anders dan een armzalig geërfd kapitaaltje. Want zijn vader was een taalgeleerde geweest, die uit Athene naar Alexandrië was geroepen, en hij had zich gedwongen gezien zichzelven een weg door het leven te banen, dat er voor hem uitzag als een verwilderd bosch van papyrusriet en biezen. Ieder uur van zijn leven moest aan den arbeid worden besteed, en zulk een leelijke, lange Goliath als hij was, had niet zoo gemakkelijk beschermers gevonden, die hem voorthielpen. Aan de hoogescholen te Alexandrië, Athene en Caesarea had hij door onderricht te geven en door het bereiden van geneesmiddelen uit planten, die hij zelf had gezocht, zich in het leven trachten te houden met water in plaats van wijn, met brood en vruchten in plaats van kwartels en pasteien. Toch had hij menig goed vriend gevonden, maar zich eene vriendin te verwerven, dat ging niet gemakkelijk met een gezicht als het zijne.
»Zoo ben ik dan wel de eerste?” vroeg Paula, die oprechte achting gevoelde voor den man, die zich door zijne eigene kracht had opgewerkt tot de hooge plaats, welke hij sedert lang niet enkel te Memphis maar onder alle Egyptische heelmeesters innam.
Hij knikte toestemmend en met zulk een zalig lachje, dat het haar was als viel er een zonnestraal in hare ziel.
Hij bemerkte het terstond, hief zijn beker op en zeide tot haar met hoogroode wangen: »Wat anderen vroeg ten deel valt, heb ik eerst later verworven, maar daarvoor vind ik ook eene vriendin zonder weerga.”
»Ik hoop althans dat zij nog niet zoo slecht is, als gij haar zooeven hebt geteekend. Als onzen vriendschapsbond maar niet een spoedig einde bedreigt!”
»Oho,” riep de arts; »elke bloeddruppel in deze aderen…”
»Zoudt gij bereid zijn voor mij te plengen,” vulde Paula aan met een pathetisch gebaar, dat zij den eersten speler in de tragedie op het theater te Damascus had afgezien. »Maar wees niet bezorgd, er is geen sprake van leven of dood. Hoogstens jagen ze mij uit dit huis en uit Memphis.”
»U?” vroeg Philippus opeens met schrik. »Wie zou dat durven wagen?”
»Zij, voor wie ik zoo zonderling vreemd bleef, gelijk gij straks zoo treffend hebt geschilderd. En hebben zij hun zin gekregen, dan, mijn beste nieuwe vriend, zal het ons gaan als den geleerden Dionusios van Kurene.”
»Van Kurene?”
»Ja! Ik heb dat verhaal van mijn vader. Toen deze Dionusios zijn zoon naar Athene op de hoogeschool zond, zette hij zich neder om een boek voor hem te schrijven over alles wat een student op de academie doen en laten moet. Hij wijdde zich aan dezen arbeid met allen ijver, en toen hij na vier jaren onder het laatste blad van de rol schreef: ‘zoo is dan dit boek gelukkig ten einde,’ keerde de jongeling, voor wiens studie dit werk een leiddraad moest zijn, als een volmaakt geleerde naar Kurene terug.”
»En zoo hadden wij onze vriendschap gesloten…”
»En alles voor een vaster verbond in de toekomst voorbereid, om weldra uit elkander te gaan.”
Plotseling sloeg Philippus met de vuist op het tafeltje, dat voor de rustbank stond, en riep: »Dat zal ik weten te beletten! Doch wilt ge mij in vertrouwen mededeelen, wat er tusschen u en die hier beneden weder heeft plaats gehad?”
»Gij zult het tijdig genoeg vernemen.”
»En wie denkt, dat men u zonder komplimenten den stoel voor de deur kan zetten, en dat daarmee ook alles tusschen ons uit is, die zou zich kunnen vergissen!” hernam de arts, terwijl zijne oogen fonkelden van toorn. »Ik heb hier in huis ook een woordje mee te spreken, en zoo ver zijn wij nog lang niet, zoo ver zal het stellig niet komen. Gij moet hen verlaten, ja, dat moet gij, maar alleen vrijwillig en met opgerichten hoofde..”
Daar werd de deur van het eerste ziekenvertrek driftig geopend en een oogenblik later stond Orion op den drempel van de aangrenzende zaal, zag beiden, die zooeven hun maal geëindigd hadden, met groote bevreemding aan en zeide somber: »Ik zie dat ik u stoor.”
»Volstrekt niet,” antwoordde de arts. Doch de jongeling begreep dat het laf en te dezer plaatse weinig voegzaam zou zijn, indien hij aan een aanval van ijverzucht lucht gaf, en antwoordde lachend: »Ik wenschte dat het mij geoorloofd was geweest als derde aan dit sumposion deel te nemen!”
»Wij hadden aan elkander volkomen genoeg,” antwoordde de arts.
»Hij zou van de zaligheid zeker zijn, die aan alle leerstukken van de kerk zoo gemakkelijk gelooven kon als aan deze bewering,” zeide Orion, lachend. »Ik ben anders geen spelbreker, geëerde vrienden, maar ditmaal, het doet mij oprecht leed, moet ik toch een rustverstoorder zijn. Het betreft,” en nu gevoelde hij zich weder in staat den schertsenden toon te laten varen, die zoo slecht te rijmen was met zijne stemming – »het betreft eene zeer gewichtige zaak. Het geldt niemand minder dan uw vrijgelatene, mijne schoone jonkvrouw.”
»Is Hiram terug?” vroeg Paula, en zij gevoelde daarbij dat zij bleek werd.
»Zij hebben hem opgebracht,” hernam Orion. »Mijn vader heeft de rechters terstond doen samenroepen. De gerechtigheid heeft bij ons vlugge beenen, het doet mij leed voor den man, doch ik kan niet verhinderen dat het recht zijn loop heeft. Ik moet u verzoeken bij het verhoor tegenwoordig te zijn als men u roept.”
»Men zal de volle waarheid vernemen,” antwoordde Paula op vasten strengen toon.
»Natuurlijk,” hernam Orion. Daarop wendde hij zich tot den arts. »U, voortreffelijke arts, zou ik willen verzoeken mijne verwante en mij een oogenblik alleen te laten. Ik heb haar een raad te geven, die haar zeker voordeelig kan zijn.”
Philippus zag zijne vriendin vragend aan, zij antwoordde echter luide en beslist: »Ik heb met u geene geheimen, wat ik vernemen moet, mag ook deze hooren.”
Orion haalde de schouders op en deed als wilde hij heengaan; doch voor den drempel keerde hij zich om en zeide gejaagd, vol werkelijke bezorgdheid: »Wanneer gij mij niet hooren wilt om uwentwil, zoo doe het, hoe kwalijk ge mij ook gezind zijt, omdat ik u smeek mij deze gunst niet te ontzeggen. Hier staat het leven van een mensch op het spel en het geluk, de zielsrust van een ander. – Zeg niet neen, ik vraag niets onbillijks, Philippus! Vervul mijn wensch en laat ons eenige oogenblikken alleen.”
Andermaal vroegen de oogen van den arts aan de jonkvrouw wat te doen, en ditmaal