Handboek voor Bijenhouders. J. Dirks

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Handboek voor Bijenhouders - J. Dirks страница 10

Автор:
Жанр:
Серия:
Издательство:
Handboek voor Bijenhouders - J. Dirks

Скачать книгу

tot op een uur afstands. Het zal ieder duidelijk zijn dat het voordeelig is, indien het bloemveld niet te ver af is, daar zij dan in denzelfden tijd meer togten kunnen doen. Op dagen dat de grond, bij een helderen zonneschijn, nu en dan door wolken afgebroken, het noodige vocht heeft, en vooral bij eene zoele, onweerachtige lucht, honigen de bloemen gewoonlijk zeer sterk. De bijen zijn dan buitengewoon naarstig, komen zonder eenig oponthoud uit het vlieggat en vliegen regelregt naar het honigende bloemveld.

      De van het veld terugkomenden laten een eigenaardig geluid hooren en zijn meestal geheel vermoeid; zij vallen dan, met een opgezwollen en blinkenden buik en een nederhangend achterlijf, hoorbaar voor het vlieggat neder en rusten daar een weinig, voordat zij in de woning gaan. Op zulke, voor de honig-inzameling, bijzonder gunstige dagen, brengen zij veel minder bloemenstof in dan anders. Volkrijke stokken kunnen gedurende zulk een dag van twee tot vijf Ned. pond honig inbrengen. Men kan dit nagaan door de woning ’s morgens op eene bascule te plaatsen en, zoowel dan als ’s avonds, het gewigt te bepalen. Men zou kunnen vreezen dat de bijen zich op zulke drukke dagen al te veel met de honig-inzameling bezig hielden, en den stok als het ware ontvolkten; doch dit is geenszins het geval: men ziet steeds een genoegzaam aantal bijen in de woning, ter verzorging van het broed en ter verrigting van andere huisselijke bezigheden.

      Het uitvliegen en te huis komen geschiedt zeer regelmatig. Er heerscht aan het vlieggat eene aanhoudende, geregelde drukte: nooit ziet men er nu eens veel, dan weder weinig in- en uitgaan.

      Op dagen dat de bloemen sterk honigen, ziet men gewoonlijk weinig bijen zich aan het vlieggat ophouden: het ontbreekt haar dan aan tijd om te rusten; zij gaan uit, komen slechts terug om haar last af te leggen en gaan weder op nieuwen voorraad uit.

HET OPZAMELEN VAN BLOEMENSTOF

      Bloemenstof of stuifmeel noemt men het fijne stof, dat zich aan de meeldraden der bloemen bevindt. Dit stof is voor de bijen onmisbaar, niet alleen tot haar eigen voedsel, maar nog veel meer ter bereiding van den voederbrij voor het broed; men noemt het daarom ook wel bijenbrood. Zelf kunnen zij wel eenigen tijd van enkel honig leven; doch het broed kunnen zij zonder bloemenstof niet tot ontwikkeling brengen. Of zij gedurende den winter ook bloemenstof gebruiken of dan alleen van honig leven, is nog niet bekend. Ik houd het er voor dat zij, bij strenge koude, wanneer zij in een digten tros op elkander moeten zitten om de noodige warmte te ontwikkelen, het niet eten, doch dat zij het weder gebruiken, zoodra het zachtere weder haar uiteengaan gedoogt. Hare uitwerpselen schijnen een voortdurend gebruik, wanneer het slechts te bekomen is, te bewijzen; want zij vertoonen duidelijke sporen van de overblijfselen er van. In den druksten tijd, zoowel van het broeijen als de dragt, hebben zij het volstrekt noodig om hare levenskrachten te onderhouden; want het is het eenig stikstofhoudend voedsel, dat zij gebruiken.

      Bij het verzamelen van bloemenstof komt haar behaard ligchaam haar zeer te stade. Zij verrigten dit meestal door het stof van de meeldraden af te bijten, of door zich eenige malen in de bloem om te rollen, het dan met de borsteltjes der achterbeenen af te borstelen en daarna, tot kleine balletjes gekneed, in de schopjes der achterbeenen naar huis te dragen. Bij droog weder, wanneer het stof zich niet tot balletjes laat kneden, of ook wanneer zij zich daartoe den tijd niet gunnen, komen zij geheel bepoederd te huis, waar zij het dan afborstelen en in de cellen leggen; zij worden hierin veeltijds door de te huis zijnde geholpen.

      In het voorjaar, wanneer het broedzetten sterk begint toe te nemen, zijn zij het ijverigst in het verzamelen van dit stof. Ook nieuw opgezette zwermen zijn hierin zeer vlijtig, omdat zij in hunne nieuwe woning niets vinden, en de voortteeling zonder dat stof geen plaats kan hebben.

      Tegen den winter zamelen zij er nog zooveel mogelijk van in, en leggen het in die tafels, die het naast aan het broednest zijn aangelegd, waardoor zij toonen te weten, dat het bij het aanzetten van het eerste broed, dat in volkrijke stokken, bij zachte winters, reeds in Januarij begint, nog niet in de natuur voorhanden is.

      Het bloemenstof heeft voor de bijen meer waarde dan de honig; want het verzamelen van een pond bloemenstof kost haar veel meer inspanning, dan dat van een pond honig, en terwijl zij zich met het eerste bezighouden, kunnen zij zich niet geheel aan het laatste wijden. Het is dus van zeer veel belang om, bij het uitbreken van stokken, dit stof niet onder het was of den honig te werpen, daar het dan alleen dient om deze te verontreinigen; maar het veeleer aan late zwermen toe te voegen, die meestal geen tijd gehad hebben om er genoeg van te verzamelen. Ook door het aan oude stokken of vroege zwermen te geven, zal het goede rente opbrengen, daar het in de eerste maanden van het jaar maar zeer zelden in de natuur te vinden is.

      Velen zijn nog onbekend met het belang van dit stof voor de bijenteelt, ja meenen er zelfs een nadeel in te zien, wanneer zij het in de stokken vinden, werpen het, even als het hommelbroed, als schadelijk en overtollig uit, en bestempelen het wel eens met den naam van valsch broed.

      Vroeger meende men, dat het meel van graansoorten voor de bijen nadeelig was; omdat het met den honig tot verzuring zou overgaan en de bijen den loop doen krijgen. Daar men echter had opgemerkt dat de bijen, wanneer het vliegbaar weder is, zonder dat er nog bloemenstof te vinden is, en inzonderheid die, welke in de nabijheid van graanmolens geplaatst waren, toch met vlijt vlogen en balletjes meel te huis bragten, zoo plaatste men tarwen- of roggenmeel voor den bijenstand, en zag er de bijen terstond van in de woningen dragen, zonder er de minste nadeelige gevolgen van te ondervinden. Tegenwoordig plaatst men daarom op mooije vliegbare dagen, in het laatst van Februarij, meel op eene windstille plaats vóór den bijenstand. Om het voor verstuiven te behoeden, vult men er oude, ledige wastafels mede, of strooit het op ongeschaafde planken, wanneer de bijen het gemakkelijk verzamelen kunnen. Bij ongunstig weder, is het ook goed om met meel gevulde wastafels in de woningen te plaatsen; want de bijen maken gaarne van dit hulpmiddel gebruik, wanneer zij geen bloemenstof in de natuur kunnen verzamelen, doch zij laten het, zoodra zij hiertoe weder gelegenheid hebben, onaangeroerd.

HET OPZAMELEN VAN VOORWAS

      Het voorwas, ook wel propolis genoemd, is eene soort van hars, die een aangenamen, aromatieken reuk bezit. De bijen verzamelen het van de knoppen der boomen, en brengen het, even als het bloemenstof, tot balletjes gemaakt, in de schopjes der achterbeenen naar huis.

      Zij maken er gebruik van om reten en overtollige openingen digt te maken, oneffenheden bij te werken, de vlieggaten te verkleinen en de wastafels aan de wanden der woning te bevestigen. Men gelooft veelal dat de bijen tot deze oogmerken het voorwas bezigen, omdat het gewone was haar daartoe te kostbaar voorkomt. Dit kan echter niet waar zijn; want zij zouden onmogelijk altijd was kunnen gebruiken, wanneer zij zich van voorwas bedienen. Het was kunnen zij toch alleen bereiden bij warm weder, het voorwas daarentegen kunnen zij altijd bekomen, wanneer het maar eenigzins vliegbaar is.

HET ZOEKEN VAN EENE NIEUWE WONING

      In den zwermtijd ziet men soms dagen achtereen, dat eenige bijen eene zelfde plaats naarstig omvliegen en waarnemen; men noemt deze daarom spoorbijen; want zij schijnen het zwermen te voorzien en daarom eene geschikte woning op te sporen, waar zij zich zouden kunnen vestigen. Men zal dan ook bevinden dat een zwerm, aan zich zelven overgelaten wordende, deze plaats met der woon betrekt. Hij doet dit echter niet terstond, maar hangt zich hier of daar aan, waar de bijen zich verzamelen en wat uitrusten; worden zij in dezen toestand niet opgevangen en in eene woning geplaatst, die haar bevalt, dan betrekken zij, na korter of langer tijd, de vroeger opgespoorde woning, waarheen dan de spoorbijen haar waarschijnlijk den weg wijzen.

      BEZIGHEDEN DER WERKBIJEN IN DE WONING

DE WASBEREIDING EN DE CELLENBOUW

      Vroeger merkte ik reeds met een enkel woord aan, dat de bijen het was uitzweeten, nadat dit in de washuidjes, tusschen de buikringen, bereid is. Zij hebben hiertoe eene ruime hoeveelheid honig en bloemenstof en een verhoogden warmtegraad noodig. Om de vereischte warmte te ontwikkelen, leggen zij zich, even als een ketting, in trossen over elkander. Na aldus eenige uren te hebben gehangen, waarbij zij het aanzien hebben van geheel werkeloos te zijn, beginnen de wasblaadjes zich te vormen bij diegenen, welke zich in het midden van den tros bevinden en die, door de buiten aanhangenden, als met een kleed overdekt zijn. Van den aanvang en den voortgang der wasbereiding

Скачать книгу