Een Lot Van Draken . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Lot Van Draken - Морган Райс страница 3
HOOFDSTUK TWEE
Kendrick stond in het oog van de storm. Hij stond in de Wapenzaal, geflankeerd door tientallen van zijn broeders, allen geharde leden van de Zilveren, en hij keek kalm naar Darloc, de commandant van de Koninklijke wacht, die op een wel heel ongelukkige missie was gestuurd. Wat dacht Darloc wel niet? Dacht hij nu echt dat hij de Wapenzaal in kon lopen en proberen om, ten aanzien van al zijn strijdbroeders, Kendrick te arresteren, de meest geliefde van de Koninklijke familie? Dacht hij nu echt dat de anderen dat zouden toelaten?
Hij had de loyaliteit van de Zilveren aan Kendrick ernstig onderschat. Zelfs als Darloc legitieme redenen had gehad voor zijn arrestatie—en dat was zeker niet het geval—betwijfelde Kendrick ten zeerste dat zijn broeders zouden toestaan dat hij werd meegenomen.
Ze waren loyaal voor het leven, en loyaal tot de dood. Dat was waar de Zilveren in geloofden. Hij zou op dezelfde manier hebben gereageerd als één van zijn broeders bedreigd zou worden. Ze hadden ten slotte hun hele levens samen getraind, samen gevochten.
Kendrick voelde de spanning die in de zware stilte hing, terwijl de Zilveren hun wapens trokken tegen het tiental Koninklijke wachters. Ze schoven zenuwachtig heen en weer, en leken zich met de seconde ongemakkelijker te voelen. Ze moesten geweten hebben dat het uit zou lopen in een slachtpartij, zou één van hen trachten zijn zwaard te grijpen—en wijselijk deed geen van hen een poging. Ze stonden daar, en wachtten op bevelen van hun commandant, Darloc.
Darloc slikte. Hij zag er erg nerveus uit. Hij besefte dat het hopeloos was.
“Het lijkt erop dat je niet genoeg mannen hebt meegenomen,” antwoordde Kendrick kalm, terwijl hij glimlachte. “Een dozijn van de Koninklijke Wachters tegen honderd van de Zilveren. Het is een verloren zaak.”
Darloc zag er bleek uit. Hij schraapte zijn keel.
“Mijn heer, we dienen allen hetzelfde koninkrijk. Ik wens niet met u te vechten. U heeft gelijk: dit is een gevecht dat we niet zouden winnen. Als u dat wenst, zullen we vertrekken en terugkeren naar de Koning.
“Maar u weet dat Gareth slechts meer mannen naar u toe zou sturen. Andere mannen. En u weet waar dit toe zou leiden. U zult hen wellicht allemaal doden—maar wilt u echt het bloed van uw broeders aan uw handen hebben? Wilt u echt een burgeroorlog starten? Uw mannen zouden hun leven voor u riskeren. Ze zouden iedereen doden. Maar is dat eerlijk tegenover hen?”
Kendrick staarde hem aan en dacht na. Darloc had wel een punt. Hij wilde niet dat zijn mannen vanwege hem zouden moeten lijden. Hij voelde een overweldigend verlangen hen tegen elk bloedvergieten te beschermen, ongeacht wat dit voor hem betekende. En hoe afschuwelijk zijn broer Gareth ook was, hoe slecht hij ook regeerde, Kendrick wilde geen burgeroorlog—niet vanwege hem. Er waren andere manieren; een directe confrontatie, zo had hij geleerd, was niet altijd het meest effectief.
Kendrick reikte zijn hand uit en liet het zwaard van zijn vriend Atme langzaam zakken. Hij draaide zich om en wendde zich tot de andere Zilveren. Hij was overweldigd met dankbaarheid voor het feit dat ze het voor hen opnamen.
“Mijn broeders van de Zilveren,” sprak hij, “ik ben vereerd door jullie verdediging, en ik kan jullie verzekeren dat het niet voor niets is. Jullie kennen me, ik had niets te maken met de dood van mijn vader, onze voormalige koning. En wanneer ik zijn ware moordenaar vindt, die ik naar aanleiding van deze bevelen al gevonden denk te hebben, zal ik de eerste zijn om wraak te nemen. Ik ben vals beschuldigd. Maar ik wens niet degene te zijn die een burgeroorlog start. Dus ik smeek jullie, laat jullie wapens zakken. Ik zal vrijwillig meegaan, want een lid van de Ring mag nooit tegen een ander vechten. Wanneer het recht geschied, zal de waarheid boven water komen—en zal ik bij jullie terug komen.”
De groep Zilveren liet langzaam, met tegenzin, hun wapens zakken. Kendrick wendde zich weer tot Darloc. Hij liep met Daroc naar de deur, omgeven door de Wachters van de Koning. Kendrick liep trots in het midden. Darloc deed geen poging hem te boeien—wellicht uit respect, of uit angst, want Darloc wist dat hij onschuldig was. Kendrick zou zichzelf naar zijn nieuwe gevangenis leiden. Maar hij zou niet zo makkelijk opgeven. Hij zou hoe dan ook zijn naam zuiveren en uit de kerkers komen—en de moordenaar van zijn vader doden. Zelfs als het zijn eigen broer was.
HOOFDSTUK DRIE
Gwendolyn stond in de kamer van het kasteel, haar broer Godfrey naast haar, en staarde naar Steffen. Hij bewoog zenuwachtig heen en weer, friemelend met zijn handen. Hij was een vreemde vogel—niet alleen omdat hij mismaakt was, zijn rug verdraaid en gebogen, maar ook omdat hij gevuld leek te zijn met een nerveuze energie. Zijn ogen schoten constant heen en weer, en zijn handen grepen elkaar vast alsof hij getergd werd door schuld. Hij verplaatste zijn gewicht van de ene voet op de andere, en neuriede in zichzelf. Al die jaren hier beneden, dacht Gwen, al die jaren van isolatie hadden hem duidelijk van de wereld vervreemd.
Gwen wachtte in spanning tot hij eindelijk iets zou opbiechten, en zou onthullen wat er met haar vader was gebeurd. Maar de seconden veranderden in minuten, en terwijl de zweetdruppels over Steffens voorhoofd liepen, en hij steeds heviger heen en weer leek te bewegen, kwam er niets uit. Er hing een dikke, zware stilte, die slechts door het geluid van zijn geneurie werd doorbroken.
Het zweet begon Gwen zelf ook uit te breken. De brandende vuren in de kuilen waren te dichtbij op deze hete zomerdag. Ze wilde er van af zijn, hier weggaan—en nooit meer terug komen. Ze staarde Steffen onderzoekend aan, trachtte zijn uitdrukking te ontcijferen, in een poging erachter te komen wat er door zijn hoofd ging. Hij had beloofd hen iets te vertellen, maar nu zweeg hij. Terwijl ze hem bekeek, leek het erop dat hij zijn twijfels had. Hij was overduidelijk bang; hij had iets te verbergen.
Eindelijk schraapte Steffen zijn keel.
“Er viel iets door de schacht die nacht, ik geef het toe,” begon hij. Hij weigerde hen aan te kijken, en hield zijn ogen op de vloer. “Maar ik weet niet zeker wat het was. Het was van metaal. We namen de kamerpot mee die nacht, en ik hoorde iets in de rivier vallen. Iets anders. Dus,” zei hij, terwijl hij handenwringend zijn keel een aantal keer schraapte, “ziet u, wat het ook was, het is verdwenen in de rivier.”
“Weet je het zeker?” wilde Godfrey weten.
Steffen knikte hevig.
Gwen en Godfrey wisselden een blik.
“Heb je het kunnen zien?” drong Godfrey aan.
Steffen schudde zijn hoofd.
“Maar je had het over een dolk. Hoe weet je dat het een dolk was als je het niet hebt gezien?” vroeg Gwen. Ze wist zeker dat hij loog; ze wist alleen niet waarom.
Steffen schraapte zijn keel.
“Dat zei ik omdat ik aannam dat het een dolk was,” antwoordde hij. “Het was klein en van metaal. Wat had het anders kunnen zijn?”
“Maar heb je op de bodem van de pot gekeken?” vroeg Godfrey. “Nadat je hem geleegd had? Misschien ligt het nog wel op de bodem van de pot.”
Steffen schudde zijn hoofd.
“Ik heb al gekeken,” zei hij. “Dat doe ik altijd. Er was niets. Leeg. wat het ook was, het is weg. Ik zag het wegdrijven.”
“Als het metaal was, hoe dreef het dan?” vroeg Gwen.
Steffen schraapte zijn keel en haalde zijn schouders op.
“De