Een Lot Van Draken . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Lot Van Draken - Морган Райс страница 6
De gedachte alleen al deed Thors maag omdraaien.
“SPRING!” schreeuwde Kolk.
Voor het eerst voelde Thor zich bang. Hij vroeg zich af of dat hem een minder lid van de Krijgsmacht maakte, een mindere krijger. Hij wist dat krijgers altijd onbevreesd moesten zijn, maar hij moest toegeven dat hij nu angst voelde. Hij haatte het, en hij wilde dat het niet zo was. Toch was het zo.
Maar terwijl Thor om zich heen keek en de doodsbange gezichten van de andere jongens zag, voelde hij zich beter. Om hem heen stonden jongens dicht bij de reling, verstijfd van angst, neerkijkend op het water. Eén jongen was zo bang dat hij trilde. Het was de jongen van de schilden, degene die bang was geweest, die rondjes had moeten rennen.
Kolk moest het gevoeld hebben, want hij liep naar hem toe. Kolk leek onaangedaan terwijl de wind zijn haar naar achteren blies. Hij grijnsde en leek klaar om de natuur zelf te overwinnen. Hij keek dreigend neer op de jongen.
“SPRING!” schreeuwde Kolk.
“Nee!” antwoordde de jongen. “Ik kan niet! Ik doe het niet! Ik kan niet zwemmen! Neem me mee terug naar huis!”
Kolk liep naar de jongen toe, greep hem bij de achterkant van zijn shirt, en tilde hem van de grond.
“Dan zul je leren om te zwemmen!” snauwde Kolk, en toen, tot ongeloof van Thor, wierp hij de jongen over de reling.
De jongen vloog door de lucht, schreeuwend, en kwam met een plons in het water terecht. Hij dreef naar de oppervlakte en snakte naar adem.
“HELP!” schreeuwde hij.
“Wat is de eerste wet van de Krijgsmacht?” schreeuwde Kolk naar de andere jongens op het schip, de jongen in het water negerend.
Thor was zich vaag bewust van het correcte antwoord, maar was te veel afgeleid door het aangezicht van de jongen die aan het verdrinken was.
“Om je broeders van de Krijgsmacht in nood te helpen!” schreeuwde Elden uit.
“En heeft hij hulp nodig?” riep Kolk, wijzend naar de jongen.
De jongen hief zijn armen terwijl hij keer op keer kopje onder ging, en de andere jongens stonden op het dek, starend, te bang om het water in te duiken.
Op dat moment knapte er iets in Thor. Terwijl hij zich concentreerde op de verdrinkende jongen, leek de rest te vervagen. Thor dacht niet langer aan zichzelf. Het feit dat hij kon sterven kwam niet eens bij hem op. De zee, de monsters, de stroming… het viel allemaal in het niet. Het enige waar hij aan kon denken was dat hij iemand moest redden.
Thor stapte op de brede, eikenhouten reling, ging door zijn knieën, en sprong zonder na te denken de lucht in. Hij dook met recht op het rode, kolkende water af.
HOOFDSTUK VIJF
Gareth zat op zijn vaders troon in de Grote Hal, en wreef zijn handen over de gladde, houten armleuningen. Hij keek uit over duizenden van zijn onderdanen, die opeengepakt in de kamer stonden. Mensen waren uit alle hoeken van de Ring toegestroomd om dit bijzondere moment mee te maken, om te zien of hij het Zwaard van het Lot zou kunnen optillen. Om te zien of hij de Uitverkorene was. De mensen hadden al sinds zijn vader nog jong was niet meer de kans gehad om het Zwaard van het Lot te zien—en niemand leek het te willen missen. De spanning hing als een wolk in de lucht.
Gareth zelf was verdoofd door de anticipatie. Terwijl hij toekeek hoe steeds meer mensen de kamer in stroomden, begon hij zich af te vragen of zijn vaders adviseurs gelijk hadden gehad, of het inderdaad een slecht idee was geweest om de heffing in de Grote Hal te houden en deze open te stellen voor het publiek. Ze hadden aangedrongen om het in de kleine Kamer van het Zwaard te doen; ze hadden geredeneerd dat als hij dan faalde, er in ieder geval weinig mensen zouden zijn om het te zien. Maar Gareth vertrouwde zijn vaders mensen niet; hij voelde zich zelfverzekerd over zijn lotsbestemming, en hij wilde dat het hele koninkrijk getuige zou zijn van zijn prestatie, zodat ze konden zien dat hij de Uitverkorene was. Hij wilde dat het moment werd vastgelegd. Het moment dat zijn lotsbestemming zou arriveren.
Gareth had met veel flair de kamer betreden, vergezeld door zijn adviseurs. Hij droeg zijn kroon en mantel en had zijn scepter vast—hij wilde dat ze allemaal zagen dat hij, en niet zijn vader, de ware Koning was, de ware MacGil. Zoals hij had verwacht, had het niet lang geduurd voordat hij echt het gevoel had dat dit zijn kasteel was, dat deze mensen zijn onderdanen waren. Hij wilde nu dat zijn mensen het zouden voelen, dat zijn macht voor iedereen zichtbaar was. Na vandaag zouden ze zeker weten dat hij hun enige ware koning was.
Maar nu Gareth daar zat, alleen op de troon, wist hij het ineens niet zo zeker meer. Hij staarde naar de lege ijzeren staven in het midden van de kamer waar het zwaard op zou worden geplaatst, die werden verlicht door een straal zonlicht die door het plafond viel. Het gewicht van wat hij op het punt stond te doen drong tot hem door; het was een onomkeerbare stap, en hij kon niet meer terug. Wat als hij faalde? Hij probeerde de gedachte uit zijn hoofd te verdringen.
Aan de andere kant van de kamer opende de enorme deur zich met een luid gekraak. Het werd ineens muisstil in de kamer. Een tiental van de sterkste handen in het hof marcheerde naar binnen. Ze hielden het zwaard tussen zich in, gebukt onder het gewicht. Er stonden zes mannen aan elke kant. Ze liepen langzaam, stap voor stap, en droegen het zwaard naar zijn rustplaats.
Gareths hartslag versnelde terwijl hij toekeek hoe het zwaard dichterbij kwam. Eventjes verloor hij zijn vertrouwen—als deze twaalf mannen, groter dan hij ooit had gezien, het zwaard al nauwelijks konden vast houden, wat voor kans had hij dan? Maar hij trachtte de gedachte uit zijn hoofd te zetten—het was tenslotte het Zwaard van het Lot, en het ging niet om kracht. Hij dwong zichzelf zich te herinneren aan het feit dat het zijn lotsbestemming was om hier te zijn, om de eerstgeborene te zijn van de MacGils, om Koning te zijn. Hij speurde de menigte af, op zoek naar Argon; om de één of andere reden had hij een plotseling, intens verlangen om zijn raad te vragen. Dit was de tijd dat hij hem het meest nodig had. Om de één of andere reden kon hij niemand anders bedenken. Maar Argon was natuurlijk nergens te bekennen.
Eindelijk bereikten de twaalf mannen het midden van de kamer. Ze droegen het zwaard naar de zonnestraal, en legden het neer op de ijzeren staven. Het landde met een weergalmend gekletter, en het geluid sneed door de kamer. Iedereen zweeg.
De menigte ging instinctief uiteen, om ruimte te maken voor Gareth.
Gareth stond langzaam op van zijn troon. Hij zwolg in het moment en genoot van alle aandacht. Hij kon alle ogen op hem voelen. Hij wist dat er nooit meer een moment als dit zou komen, wanneer het gehele koninkrijk naar hem keek, zo intens, al zijn bewegingen analyserend. Hij had dit moment al zo vaak in zijn hoofd zien spelen sinds hij een kind was, en nu was het dan eindelijk zo ver. Hij wilde dat het langzaam ging.
Hij liep de trap van de troon af, en koesterde elke stap die hij nam. Hij liep over het rode tapijt, voelend hoe zacht het was onder zijn voeten, dichter en dichter naar de zonnestraal, naar het zwaard. Terwijl hij liep, voelde het alsof hij droomde. Het leek of hij buiten zichzelf trad. Een deel van hem voelde alsof hij al vele malen over dit tapijt had gelopen. In zijn dromen had hij het zwaard al een miljoen keer opgetild. Het zorgde dat hij er zeker van was dat hij voorbestemd was het op te tillen, dat hij naar zijn lotsbestemming liep.
In gedachten zag hij al voor zich hoe het zou gaan: hij zou vastberaden naar voren stappen, met één hand naar voren reiken, en terwijl zijn onderdanen naar voren leunden, zou hij