Een Zoektocht Van Helden . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Zoektocht Van Helden - Морган Райс страница 15
“Hier zal je voor hangen!” gromde hij tussen zijn schreeuwen van pijn door. “Wachters! Wachters!”
Thor keek op en zag in de verte meerdere van de wachters van de Koning op hem afkomen. Het was nu of nooit.
Zonder nog een moment te verspillen, sprintte hij naar de rand van het raam. Hij zou erdoor heen moeten springen, de arena in, en zichzelf bekend maken. En hij zou iedereen bevechten die hem in de weg stond.
HOOFDSTUK VIJF
MacGil zat in de bovenste hal van zijn kasteel, zijn intieme vergaderzaal, die hij gebruikte voor persoonlijke zaken. Hij zat op zijn intieme, uit hout gesneden troon, en keek uit over vier van zijn kinderen die voor hem stonden. Daar was zijn oudste zoon, Kendrick, met zijn vijfentwintig jaar een goede krijger en een echte heer. Hij, van al zijn kinderen, was degene die het meest op MacGil leek—wat ironisch was, omdat hij een bastaard was, MacGil’s enige kind van een andere vrouw, een vrouw die hij allang vergeten was. MacGil had Kendrick, ondanks de aanvankelijke protesten van zijn Koningin, met zijn andere kinderen opgevoed, onder de voorwaarde dat hij nooit de troon zou bestijgen. Dat deed MacGil nu pijn, want Kendrick was de beste man die hij kende, een zoon die hij met trots zou kronen. Er was geen betere erfgenaam in het koninkrijk dan hij.
Naast hem, in schril contrast, stond zijn tweedegeboren zoon—nochtans zijn eerstgeboren rechtmatige zoon—Gareth. Drieëntwintig, dun, met holle wangen en grote onstuimige ogen. Wat zijn karakter betreft kon hij niet meer verschillen van zijn oudere broer. Gareth’s karakter was alles dat Kendrick niet was: waar zijn broer oprecht was, verborg Gareth zijn ware gedachten; waar zijn broer trots en nobel was, was Gareth oneerlijk en bedrieglijk. Het deed MacGil pijn dat hij zijn eigen zoon niet mocht, en hij besloot dat zijn karakter voorbestemd was: beramend, hongerig naar macht, en ambitieus in elke verkeerde zin van het woord. Gareth had tevens, zo wist MacGil, geen liefde voor vrouwen, en vele mannelijke minnaars. Andere koningen hadden zo’n zoon verdreven, maar MacGil was onbevangen, en voor hem was dit geen reden om niet van hem te houden. Hij veroordeelde hem er niet om. Waar hij hem wel om veroordeelde was zijn kwaadaardige, beramende karakter, en dat was iets dat hij niet door de vingers kon zien.
Naast Gareth stond MacGil’s tweedegeboren dochter, Gwendolyn. Ze had net haar zestiende levensjaar bereikt, en ze was het mooiste meisje dat hij ooit had mogen aanschouwen—en haar karakter overtrof zelfs haar schoonheid: ze was welwillend, gul, eerlijk—de beste jonge vrouw die hij ooit had gekend. Wat dat betreft leek ze erg op Kendrick. Ze keek MacGil aan met een dochters liefde voor haar vader, en hij kon in iedere blik haar trouw voelen. Hij was zelfs nog trotser op haar dan op zijn zoons.
Naast Gwendolyn stond MacGil’s jongste zoon, Reece, een trotse en levendige jonge knaap die, op veertienjarige leeftijd, net een man begon te worden. MacGil had met veel plezier zijn initiatie bij de Krijgsmacht aanschouwd, en kon al zien wat voor man hij zou worden. Op een dag, daar twijfelde MacGil niet aan, zou Reece zijn beste zoon zijn, en een goede heerser. Maar die dag was niet vandaag. Hij was nog te jong, en hij had nog te veel te leren.
MacGil had gemengde gevoelens terwijl hij zijn vier kinderen aanschouwde, zijn drie zoons en dochter, die voor hem stonden. Hij voelde trots gemengd met teleurstelling. Hij voelde ook woede en frustratie, want twee van zijn kinderen waren er niet bij. De oudste, zijn dochter Luanda, was zich uiteraard aan het voorbereiden op haar eigen huwelijk, en aangezien zij werd uitgehuwelijkt aan een ander koninkrijk, had zij er geen belang in om deel te nemen in deze discussie over erfgenamen. Maar zijn andere zoon, Godfrey, de middelste, achttien, was absent. MacGil liep rood aan van de afwijzing.
Al sinds hij jong was, had Godfrey het koningschap veracht. Het was altijd duidelijk dat hij er niets om gaf en nooit zou heersen. Godfrey was MacGil’s grootste teleurstelling. Hij koos ervoor zijn dagen te verspillen in bierhuizen, met zijn verdorven vrienden, en schaamte en schande over zijn Koninklijke familie te brengen. Aan de ene kant was MacGil opgelucht dat hij er niet bij was; aan de andere kant was het een belediging die hij niet kon accepteren. Hij had dit echter al verwacht, en hij had zijn mannen er al vroeg op uit gestuurd om de bierhuizen uit te kammen en hem terug te halen. MacGil zat zwijgend, wachtend tot zij hem zouden terugbrengen.
Eindelijk sloeg de zware eikenhouten deur open en de Koninklijke wachters marcheerden naar binnen, met Godfrey tussen hen in. Ze gaven hem een duw, en Godfrey struikelde de kamer in terwijl de deur achter hem dichtsloeg.
De kinderen draaiden zich om en staarden hem aan. Godfrey zag er slonzig uit. Hij rook naar bier, was ongeschoren en slechts half aangekleed. Hij glimlachte terug. Brutaal. Zoals altijd.
“Hallo, Vader,” zei Godfrey. “Heb ik alle lol gemist?”
“Je zult bij je broers en zussen gaan staan en wachten tot ik spreek. Als je dat niet doet, God helpe me, dan zal ik je in de kerkers laten vastketenen bij de rest van de gevangenen, en je zult geen voedsel zien—laat staan bier—voor drie hele dagen.”
Godfrey keek zijn vader met een uitdagende blik aan. In die blik zag MacGil een diepe kracht, iets van hemzelf, iets dat hem op een dag van pas zou komen. Tenminste, als hij ooit over zijn eigen persoonlijkheid heen kon komen.
Uitdagend als hij was, wachtte Godfrey een goede tien seconden voor hij eindelijk toegaf en zich bij de anderen voegde.
MacGil bekeek zijn vijf kinderen: de bastaard, de grillige, de dronkaard, zijn dochter, en zijn jongste. Het was een aparte mix, en hij kon nauwelijks geloven dat ze allemaal van hem waren. En nu, op de dag van het huwelijk van zijn oudste dochter, had hij de taak om een erfgenaam te kiezen. Hoe was het mogelijk!
Het was een nutteloze opgave: ten slotte was hij in zijn beste jaren en hij kon makkelijk nog dertig jaar regeren; welke erfgenaam hij vandaag koos zou wellicht nog tientallen jaren moeten wachten voor hij de troon zou bestijgen. De hele traditie frustreerde hem. Het was wellicht relevant in de tijden van zijn voorvaderen, maar nu was het achterhaald.
Hij schraapte zijn keel.
“We zijn hier vandaag bijeen voor het legaat van traditie. Zoals jullie weten zal ik vandaag, op de dag van het huwelijk van mijn oudste, een opvolger benoemen. Een erfgenaam om dit koninkrijk te regeren. Zou ik sterven, dan is er niemand beter om te regeren dan jullie moeder. Maar de wetten van ons koninkrijk schrijven voor dat alleen een koning mag regeren. Daarom moet ik kiezen.”
MacGil zweeg, denkend. Er hing een beladen stilte in de licht, en hij voelde het gewicht van de anticipatie. Hij keek in hun ogen, en zag verschillende uitdrukkingen bij elk van hen. De bastaard keek berust, wetend dat hij niet gekozen zou worden. De ogen van de grillige gloeiden van ambitie, alsof hij verwachtte dat hij de meest voor de hand liggende keuze was. De dronkaard keek uit het raam; het kon hem niets schelen. Zijn dochter keek hem liefdevol aan, wetend dat zij geen deel was van de discussie, maar desalniettemin van haar vader hield. Zijn jongste had dezelfde blik in zijn ogen.
“Kendrick, ik heb je altijd beschouwd als een rechtmatige zoon. Maar de wetten van ons koninkrijk verbieden me om het koningschap over te geven aan een onwettige zoon.”
Kendrick boog. “Vader, ik had niet anders van u verwacht. Ik accepteer mijn lotsbestemming. Laat dit u alstublieft niet beschamen.”
Zijn antwoord deed MacGil pijn, want nu voelde hij hoe oprecht hij was en was zijn wens om hem tot erfgenaam te benoemen alleen maar groter.
“Dan blijven er nog vier van jullie over. Reece, je bent een beste jonge man, de beste die ik ooit heb gezien. Maar je bent te jong om onderdeel te zijn van deze discussie.”
“Dat verwachtte