Een Zoektocht Van Helden . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Zoektocht Van Helden - Морган Райс страница 16
Godfrey grijnsde terug en schoof oncomfortabel heen en weer.
“Nou, dan geloof ik dat ik hier wel klaar ben. Dan kan ik wel terug gaan naar het bierhuis, of niet, vader?”
Met een snelle, oneerbiedige buiging draaide Godfrey zich om en beende door de kamer.
“Kom terug!” schreeuwde MacGil. “NU!”
Godfrey bleef doorlopen, zijn vader negerend. Hij trok de deur open. Er stonden twee wachters voor.
MacGil kookte van woede terwijl de wachters hem vragend aankeken.
Maar Godfrey wachtte niet; hij wurmde zich tussen hen door, de open hal in.
“Neem hem gevangen!” riep MacGil. “En hou hem uit het zicht van de Koningin. Ik wil niet dat zijn moeder belast wordt op haar dochters huwelijksdag.”
“Ja, mijn heer,” zeiden ze, en sloten de deur alvorens ze zich achter hem aan haastten.
MacGil, hijgend, met een rood gezicht, probeerde te kalmeren. Voor de duizendste keer vroeg hij zich af wat hij had gedaan om met zo’n kind opgescheept te worden.
Zijn vier overgebleven kinderen wachtten in doodse stilte. MacGil slaakte een diepte zucht en trachtte zich te concentreren.
“Dan blijven jullie twee over,” ging hij verder. “En uit jullie heb ik een opvolger gekozen.”
MacGil wendde zich tot zijn dochter.
“Gwendolyn, dat ben jij.”
Iedereen in de kamer snakte naar adem; zijn kinderen leken allemaal geschokt, Gwendolyn nog het meest.
“Heeft u zich niet versproken, vader?” vroeg Gareth. “Zei u Gwendolyn?”
“Vader, ik voel me vereerd,” zei Gwendolyn. “Maar dat kan ik niet accepteren. Ik ben een vrouw.”
“Dat is waar, er heeft nog nooit een vrouw op de troon van de MacGils gezeten. Maar ik heb besloten dat het tijd is om de traditie te veranderen. Gwendolyn, je hebt de mooiste ziel en levenskracht van alle jonge vrouwen die ik ooit heb ontmoet. Je bent jong, maar als God aan onze kant staat, zal ik niet spoedig sterven, en als de tijd daar is, zul je wijs genoeg zijn om te regeren. Het koninkrijk zal van jou zijn.”
“Maar vader!” schreeuwde Gareth, zijn gezicht doodsbleek, “Ik ben de eerstgeboren rechtmatige zoon! Altijd, in de geschiedenis van de MacGils, is het koningschap naar de oudste zoon gegaan!”
“Ik ben koning,” antwoordde MacGil donker, “en ik dicteer traditie.”
“Maar dat is niet eerlijk!” pleitte Gareth jammerend. “Ik hoor Koning te zijn. Niet mijn zuster. Niet een vrouw!”
“Zwijg, jongen!” riep MacGil. Hij trilde van woede. “Durf je aan mijn oordeel te twijfelen?”
“Wordt ik dan overgeslagen voor een vrouw? Is dat wat je van me denkt?”
“Ik heb mijn besluit genomen,” zei MacGil. “Je zult het respecteren, en het gehoorzaam volgen, net als ieder ander in mijn koninkrijk. Nu mogen jullie gaan.”
Zijn kinderen bogen snel hun hoofd en haastten zich uit de kamer.
Maar Gareth stopte bij de deur, niet in staat om te vertrekken.
Hij draaide zich om en stond alleen voor zijn vader.
MacGil kon de teleurstelling van zijn gezicht aflezen. Hij had duidelijk verwacht vandaag tot erfgenaam te worden benoemd. Sterker nog: hij had het gewild. Wanhopig. En dat veraste MacGil totaal niet—het was zelfs de reden dat hij hem niet had gekozen.
“Waarom haat u me, vader?” vroeg hij.
“Ik haat je niet. Ik vindt je simpelweg niet geschikt om mijn koninkrijk te regeren.”
“Waarom?” drong Gareth aan.
“Omdat dat precies is wat je wil.”
Gareth’s gezicht kleurde donkerrood aan. MacGil had hem inzicht gegeven in zijn echte karakter. MacGil keek naar zijn ogen, en zag ze branden met een haat die hij nooit voor mogelijk had gehouden.
Zonder nog een woord te zeggen, stormde Gareth de kamer uit en sloeg de deur achter zich dicht.
De echo deed MacGil huiveren. Hij dacht aan de blik van zijn zoon en voelde een diepe haat, dieper nog dan die van zijn vijanden. Op dat moment dacht hij aan Argon, aan wat hij had gezegd over gevaar dat dichtbij was.
Kon het zo dichtbij zijn als dit?
HOOFDSTUK ZES
Thor sprintte over het uitgestrekte veld van de arena. Hij rende zo hard als hij kon. Vlak achter hem kon hij de voetstappen van de gardetroepen van de Koning horen. Vloekend en tierend achtervolgden ze hem over het hete, stoffige veld. Voor hem stonden de leden—en nieuwe rekruten—van de Krijgsmacht, tientallen jongens, net als hij, maar ouder en sterker. Ze trainden en werden getest in diverse formaties. Sommigen gooiden speren, anderen oefenden hun grip op de lans. Ze mikten op veraf gelegen doelwitten, en misten slechts zelden. Dit waren zijn tegenstanders, en ze leken geducht.
Tussen hen bevonden zich tientallen echte ridders, leden van de Zilveren, die vanuit een grote semicirkel de actie gadesloegen. Beoordelend. Besluitend wie zou blijven en wie er naar huis gestuurd zou worden.
Thor wist dat hij zichzelf moest bewijzen, dat hij deze mannen moest imponeren. Binnen enkele seconden zouden de wachters hem ingehaald hebben, en als hij ook maar de kleinste kans had om een indruk achter te laten, moest het nu gebeuren. Maar hoe? Zijn hersenen werkten op volle toeren terwijl hij over de binnenplaats vloog, vastberaden om niet weggestuurd te worden.
Terwijl Thor over het veld raasde, begonnen anderen hem op te merken. Sommigen van de rekruten stopten waar ze mee bezig waren en draaiden zich om; sommige ridders ook. Binnen enkele momenten voelde Thor hoe alle aandacht op hem werd gericht. Ze keken verbijsterd, en hij realiseerde zich dat ze zich moesten afvragen wie hij was, en waarom hij over hun veld rende, met drie leden van de Koninklijke garde achter hem aan. Dit was niet de indruk die hij had willen achterlaten. Hij had er zijn hele leven van gedroomd om zich bij de Krijgsmacht aan te sluiten, maar dit was niet hoe hij het zich had voorgesteld.
Terwijl Thor rende, zich afvragend wat hij moest doen, werd zijn plan van aanpak voor hem bepaald. Eén van de rekruten, een grote jongen, besloot de anderen te imponeren door Thor te stoppen. Hij was lang, gespierd en bijna twee keer zo groot als Thor. Hij hief zijn houten zwaard om Thor de weg te versperren. Thor zag dat hij vastbesloten was om hem tegen te houden, om hem voor schut te zetten voor de anderen, en zo een streepje voor te krijgen op de andere rekruten.
Dit maakte Thor furieus. Thor had zelf geen appeltje te schillen met deze jongen, en het was niet zijn gevecht. Maar hij maakte het zelf zijn gevecht, alleen maar voor zijn eigen gewin.
Terwijl hij dichterbij kwam, kon Thor nauwelijks geloven hoe groot deze jongen