Een Zoektocht Van Helden . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Zoektocht Van Helden - Морган Райс страница 5
Thor’s drie broers sprintten stralend naar de koets. Thor merkte op dat zijn vader ook straalde.
Teneergeslagen keek hij hen na.
De soldaat draaide zich om en vervolgde zijn weg naar het volgende huis. Thor kon zich niet langer inhouden.
“Heer!” riep Thor uit.
Zijn vader draaide zich om en keek hem aan, maar het kon Thor niets meer schelen.
De soldaat stopte, met zijn rug naar hem toe, en draaide zich langzaam om.
“U heeft mij niet gezien, heer,” zei hij.
De soldaat, licht geschokt, bekeek Thor van top tot teen alsof hij een grapje maakte.
“Is dat zo?” vroeg hij, en barstte in lachen uit.
Zijn mannen barstten ook in lachen uit. Maar het kon Thor niets schelen. Dit was zijn moment. Het was nu of nooit.
“Ik wil me bij de Krijgsmacht aansluiten!” zei Thor.
De soldaat draaide zich om en liep naar hem toe.
“Wil je dat?”
Hij keek geamuseerd.
“En heb je je veertiende jaar al bereikt?”
“Ja, heer. Twee weken geleden.”
“Twee weken geleden!”
De soldaat gierde van het lachen, net als de mannen achter hem.
“In dat geval zullen onze vijanden zeker trillen van angst als ze je zien.”
Thor voelde de vernedering branden. Hij moest iets doen. Hij kon het zo niet laten eindigen. De soldaat draaide zich om en begon weg te lopen—maar Thor kon het niet toestaan.
Thor deed een stap voorwaarts en schreeuwde: “Heer! U maakt een fout!”
De menigte slaakte een geschokte zucht. De soldaat stopte en draaide zich langzaam om. Nu fronste hij.
“Onnozele jongen,” zei zijn vader, terwijl hij Thor bij zijn schouders greep, “ga terug naar binnen!”
“Dat zal ik niet!” riep Thor, en hij rukte zich los uit zijn vaders greep.
De soldaat stapte naar Thor toe, en zijn vader deed een stap naar achteren.
“Weet je wat voor straf er staat op het beledigen van de Zilveren?” beet de soldaat hem toe.
Thor’s hart ging hevig tekeer, maar hij wist dat hij niet kon opgeven.
“Vergeef hem alstublieft, heer,” zei zijn vader. “Hij is een jong kind en—”
“Ik spreek niet tegen u,” zei de soldaat. Met een vernietigende blik dwong hij Thor’s vader achteruit.
De soldaat wendde zich weer tot Thor.
“Geef antwoord!” zei hij.
Thor slikte, niet in staat om een woord uit te brengen. Dit was niet hoe hij het zich had voorgesteld.
“Het beledigen van de Zilveren is het beledigen van de Koning zelf,” zei Thor gedwee, reciterend wat hij had geleerd.
“Ja,” zei de soldaat. “Dat betekent dat ik je veertig zweepslagen kan geven als ik daarvoor kies.”
“Het is niet mijn bedoeling te beledigen, heer,” zei Thor. “Ik wil slechts uitgekozen worden. Alstublieft. Ik droom hier al mijn hele leven van. Alstublieft. Neem mij mee.”
De soldaat stond daar, en langzaam verzachtte de uitdrukking op zijn gezicht. Na een lange tijd schudde hij zijn hoofd.
“Je bent jong, jongen. Je hebt een dapper hart. Maar je bent niet klaar. Kom bij ons terug wanneer je gespeend bent.”
Met die woorden draaide hij zich om en stormde hij ervan door, terwijl hij de andere jongens nauwelijks een blik waardig keurde. Vluchtig besteeg hij zijn paard.
Thor stond daar, teneergeslagen, terwijl hij toekeek hoe de karavaan in beweging kwam; net zo snel als ze waren gekomen, waren ze weer weg.
Het laatste dat Thor zag waren zijn broers, achterin het laatste rijtuig, die hem minachtend nakeken. Zij werden voor zijn ogen weggedragen, weg van hier, een beter leven in.
Van binnen voelde Thor zich alsof hij stervende was.
Terwijl de opwinding om hem heen langzaam wegebte, verdwenen de dorpelingen weer in hun huizen.
“Besef je wel hoe dwaas je was, onnozele jongen?” beet Thor’s vader hem toe, terwijl hij zijn schouders vast greep. “Besef je wel dat je de kansen van je broers had kunnen ruineren?”
Thor sloeg met een ruwe beweging zijn vaders handen van hem af, en zijn vader haalde uit en sloeg hem met de rug van zijn hand in zijn gezicht.
Thor voelde de pijn steken en keek zijn vader aan. Een deel van hem wilde, voor het eerst, zijn vader terug slaan. Maar hij wist zichzelf te weerhouden.
“Ga mijn schapen halen en breng ze terug. Nu! En wanneer je terug komt, hoef je geen maaltijd van me te verwachten. Je zult je maaltijd vanavond overslaan, en nadenken over wat je hebt gedaan.”
“Misschien kom ik wel helemaal niet terug!” riep Thor, en hij draaide zich om en stormde weg, weg van zijn huis, richting de heuvels.
“Thor!” schreeuwde zijn vader, en enkele dorpelingen stopten om te kijken wat er aan de hand was.
Thor begon te draven, toen te rennen. Hij wilde zo ver mogelijk van deze plek vandaan. Hij had nauwelijks door dat hij huilde. De tranen liepen over zijn gezicht, terwijl al zijn dromen uiteen zag spatten.
HOOFDSTUK TWEE
Thor zwierf urenlang door de heuvels, ziedend, tot hij uiteindelijk een heuvel uitkoos. Hij ging zitten, met zijn armen over zijn benen gekruist, turend naar de horizon. Hij keek toe hoe de rijtuigen uit het zicht verdwenen, en hoe de stofwolk nog uren bleef hangen.
Er zouden geen bezoeken meer zijn. Nu was hij voorbestemd om hier te blijven, in dit dorp, jarenlang, wachtend op een andere kans—als ze ooit nog zouden terugkeren. Als zijn vader het ooit zou toestaan. Nu waren alleen nog hij en zijn vader over, alleen in het huis, en zijn vader zou hem ongetwijfeld zijn toorn laten voelen. Hij zou zijn vaders knecht blijven, de jaren zouden voorbij glijden, en hij zou net als hem eindigen, hier vastgezeten, een onbenullig leven leidend—terwijl zijn broers glorie en faam verkregen. De vernedering brandde in zijn aderen: dit was niet het leven dat hij moest leiden. Hij wist het.
Thor probeerde te bedenken wat hij moest doen, of er een manier was waarop hij zijn situatie kon veranderen. Maar hij kon niets verzinnen. Dit waren de kaarten die het leven hem had toebedeeld.
Na uren gezeten te hebben stond hij moedeloos op, en vervolgde hij zijn weg door de heuvels, hoger en hoger. Hij kwam onvermijdelijk weer uit