Een Zoektocht Van Helden . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Zoektocht Van Helden - Морган Райс страница 6
Thor legde gedachteloos een steen in de slinger, leunde naar achteren en wierp met al zijn kracht, terwijl hij zich inbeeldde dat hij naar zijn vader slingerde. Hij raakte de tak van een verderop staande boom, en de tak brak netjes af. Zodra hij had ontdekt dat hij bewegende dieren kon doden, was hij gestopt op ze te richten, bang voor zijn eigen kracht. Hij wilde niets kwaad doen; takken waren nu zijn enige doelwitten. Tenzij er natuurlijk een vos achter zijn kudde aan kwam; maar die hadden inmiddels wel door dat ze uit de buurt moesten blijven. Thor’s schapen waren dan ook veiliger dan de andere dieren in het dorp.
Thor’s gedachten dreven af naar zijn broers. Hij vroeg zich af waar ze nu zouden zijn, en hij begon te koken van woede. Na een dag rijden zouden ze arriveren in het Koninklijk Hof. Hij zag het helemaal voor zich. Hij zag hen arriveren, te midden van een grote fanfare en mensen gekleed in hun beste gewaden, die hen begroetten. Soldaten die hen begroetten. Leden van de Zilveren.
Ze zouden worden opgenomen en een plek krijgen in de barakken van de Krijgsmacht. Ze zouden mogen trainen in de velden van de Koning en de beste wapens krijgen. Elk van hen zou als schildknaap van een beroemde ridder worden toegewezen. En op een dag zouden ze zelf ridders worden, hun eigen paard krijgen, hun eigen wapens, en hun eigen schildknapen. Ze zouden deelnemen aan alle festivals en dineren aan de tafel van de Koning. Het was een betoverend leven. En het was tussen zijn vingers door geglipt.
Thor voelde zich ineens ziek, en probeerde er niet aan te denken. Maar het lukte niet. Er zat een stem in hem, diep van binnen, die naar hem schreeuwde. Hij vertelde hem dat hij niet op moest geven, dat hij een grotere lotsbestemming had dan dit. Hij wist niet wat het was, maar hij wist dat het niet hier was. Hij was anders. Misschien zelfs speciaal. Hij dacht dat niemand hem begreep, en bovenal dat ze hem onderschatten.
Thor bereikte de hoogste heuvel en zag zijn kudde. Goed getraind als ze waren, was de kudde nog steeds bij elkaar, vredig knagend aan het gras dat ze konden vinden. Hij telde ze, aan de hand van de rode markeringen die hij op hun ruggen had aangebracht. Toen hij klaar was, bevroor hij. Er miste een schaap.
Hij telde weer, en weer. Hij kon het niet geloven: er was een schaap weg.
Thor had nog nooit een schaap verloren, en zijn vader zou hem er niet mee weg laten komen. En wat nog erger was, hij hekelde het idee dat één van zijn schapen verdwaald was, alleen en kwetsbaar in de wildernis. Hij vond het verschrikkelijk om iets onschuldigs te zien lijden.
Thor snelde naar de top van de heuvel en tuurde langs de horizon tot hij het dier in het oog kreeg, een paar heuvels verderop: een eenzaam schaap, met de rode markering op zijn rug. Het was de wilde van het stel. Zijn hart zakte in zijn schoenen toen hij zich realiseerde dat het schaap niet alleen was gevlucht, maar ervoor had gekozen om naar het westen te gaan, naar Darkwood.
Thor slikte. Darkwood was een verboden plek—niet alleen voor schapen, maar ook voor mensen. Het lag voorbij de grenzen van het dorp, en al vanaf het moment dat hij kon lopen wist Thor dat hij er niet in de buurt moest komen. Dat had hij dan ook nooit gedaan.
Daarheen gaan, zo verhaalde de legende, betekende de dood. De bossen waren niet gemarkeerd en vergeven van kwaadaardige dieren.
Thor keek nadenkend omhoog, naar de donker wordende lucht. Hij kon zijn schaap niet zomaar laten gaan. Hij bedacht dat als hij snel handelde, hij het wel op tijd terug zou kunnen halen.
Na een laatste blik naar achteren draaide hij zich om en begon hij naar het westen te rennen, richting Darkwood, terwijl dikke wolken zich boven hem samenpakten. Hij had een vreemd voorgevoel, en zijn benen leken uit zichzelf voort te bewegen. Het voelde alsof hij niet om kon draaien, zelfs als hij dat wilde.
Het voelde alsof hij een nachtmerrie in rende.
*
Thor rende zonder te stoppen de heuvels af, de duistere bossen van Darkwood in. De karrensporen hielden op waar het bos begon, en hij rende het ongemarkeerde gebied in, terwijl de zomerblaadjes onder zijn voeten kraakten. Op het moment dat hij het bos betrad, werd hij opgeslokt door duisternis. Het licht werd tegengehouden door de dennenbomen die hoog boven hem uit torenden. Het was hier ook kouder, en hij voelde een koude rilling over zijn rug lopen. Het was niet alleen de duisternis, of de kou—het kwam door iets anders. Iets dat hij niet kon verwoorden. Het was een gevoel... alsof hij bekeken werd.
Thor keek omhoog naar de eeuwenoude knoestige takken, dikker dan hijzelf, zwaaiend en krakend in de wind. Hij was nauwelijks vijftig stappen het bos in toen hij vreemde dierengeluiden hoorde. Hij draaide zich om en kon nauwelijks nog de opening zien waar hij doorheen was gekomen; het voelde nu al alsof er geen uitweg was. Hij aarzelde.
Darkwood lag aan de rand van het dorp en het had ook altijd op het randje van Thor’s bewustzijn gebalanceerd, diep en mysterieus. Geen enkele herder die een schaap aan het bos was kwijt geraakt had het aangedurfd om er achter aan te gaan. Zelfs zijn vader niet. De verhalen over deze plek waren te duister, te hardnekkig.
Maar er was iets aan vandaag waardoor het Thor niet meer kon schelen, iets dat ervoor zorgde dat hij al zijn voorzichtigheid in de wind sloeg. Een deel van hem wilde zijn grenzen verleggen, zover mogelijk van huis raken als hij maar kon, en zich laten meevoeren met het leven.
Hij liep verder, en pauzeerde toen, niet wetend welke kant hij op moest. Hij merkte wat gebroken takken op waar zijn schaap langs moest zijn gelopen, en vervolgende zijn weg in die richting. Na een tijdje nam hij weer een bocht.
Er was nog geen uur voorbij gegaan en Thor was hopeloos verdwaald. Hij probeerde zich te herinneren uit welke richting hij was gekomen—maar hij wist het niet meer. Hij kreeg een ongemakkelijk gevoel in zijn maag, maar hij bedacht dat de enige weg naar buiten vooruit was, dus hij bleef lopen.
In de verte ontdekte hij een straal van zonlicht, en hij rende ernaar toe. Ineens stond hij voor een kleine open plek, en hij stopte bij de rand, als aan de grond genageld: hij kon niet geloven wat hij voor zich zag.
Daar, gekleed in een lang, blauw satijnen gewaad, stond een man. Nee—geen man, dat kon Thor vanaf waar hij stond voelen. Hij was iets anders. Een druïde misschien. Hij stond lang en recht, zijn hoofd bedekt door een kap, doodstil, alsof er niets aan de hand was.
Thor bleef staan, niet wetend wat hij moest doen. Hij had gehoord over druïdes, maar hij was er nooit een tegengekomen. De uitgebreide gouden versieringen op zijn gewaad vertelden hem dat dit geen gewone druïde was: dat waren Koninklijke markeringen. Van het Koninklijk Hof. Thor begreep het niet. Wat deed een Koninklijke druïde nu hier?
Na wat aanvoelde als een eeuwigheid, draaide de druïde zich langzaam naar hem om. Terwijl hij dat deed, herkende hij het gezicht. Hij snakte naar adem. Het was één van de meest beroemde gezichten in het Koninkrijk: de persoonlijke druïde van de Koning. Argon, al eeuwenlang de raadsheer van koningen in het Westelijk Koninkrijk. Wat hij hier deed, ver van het koninklijk hof, midden in Darkwood, was een mysterie. Thor vroeg zich af of zijn fantasie hem parten begon te spelen.
“Je