Overwinnaar, Verliezer, Zoon . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Overwinnaar, Verliezer, Zoon - Морган Райс страница 5
Het eerste was de manier waarop de visioenen van het verleden gestopt waren. In de andere tunnels hadden ze in en uit het bestaan geflikkerd, en lieten ze steeds opnieuw de laatste aanval van de Ouden op de tovenaars zien. Hier leek de wereld niet vast te zitten tussen twee punten. Hier was het vredig en gefixeerd, zonder die constante verschuivingen in de tijd.
Het tweede dat haar opviel was de koepel van licht die in het hart van het landschap oprees, een goud glinsterend contrast tegen de groene omgeving. De lichtkoepel was zo groot als een huis, of de tent van een belangrijke nomade, maar leek bijna helemaal uit energie te bestaan. Terwijl ze ernaar keek, dacht ze eerst dat de koepel een schild of een muur was, maar toen besefte Ceres dat het meer was. Het was een levende plek, een thuis.
Het was ook de plek waar ze zou kunnen vinden wat ze zocht. Voor het eerst sinds ze het thuis van de tovenaars had betreden, durfde Ceres hoop te voelen.
Misschien was dit de plek waar ze haar krachten terug kon vinden.
Misschien kon ze Haylon toch nog redden.
HOOFDSTUK DRIE
Terwijl ze in de richting van de Bottenkust van Felldust zeilde, voelde Jeva iets dat ze nog nooit had gevoeld: de angst dat ze ging sterven.
Het was iets nieuws voor haar. Het was niet iets waar haar mensen gewend aan waren. Het was zeker niet iets dat zij ooit had willen voelen. Het kwam waarschijnlijk neer op een soort dwaalleer, op het zien van de mogelijkheid om zich bij de wachtende doden te voegen en zich er daadwerkelijk zorgen over te maken. Haar mensen verwelkomden de dood, en zagen het zelfs als een kans om zich eindelijk met hun voorouders te verenigen. Zij vreesden het risico niet.
Maar vrees was precies wat Jeva nu voelde, terwijl ze de kust van Felldust aan de horizon zag opdoemen. Ze vreesde dat ze naar haar voorouders gestuurd zou worden, en dat ze niet in staat zou zijn om op Haylon te helpen. Ze vroeg zich af wat er veranderd was.
Het antwoord op die vraag was duidelijk: Thanos.
Terwijl ze richting de kust voer en naar de zeevogels keek die zich verzamelden terwijl ze op hun volgende kans op voedsel wachtten, betrapte Jeva zichzelf erop dat ze aan hem dacht. Voor ze hem had ontmoet, was ze… wel, misschien niet hetzelfde geweest als de rest van haar mensen, want de meesten van hen voelden niet de drang om helemaal naar Port Leeward en verder af te reizen. Toch had ze het gevoel gehad dat ze hetzelfde als zij was geweest. Ze had in elk geval geen angst gevoeld.
Wat ze nu voelde was geen angst voor zichzelf, hoewel ze heel goed wist dat haar eigen leven op het spel stond. Ze maakte zich meer zorgen over wat er zou gebeuren met de mensen die nog op Haylon waren als ze niet terug kon; met Thanos.
Dat was ook een soort dwaalspoor. De levenden waren niet belangrijk, behalve voor het vervullen van de wensen van de doden. Als een heel eiland vol mensen stierf door toedoen van een indringer, was dat een glorieuze eer voor hen, niet iets om als een dreigende ramp te beschouwen. Het enige dat ertoe deed in het leven was het vervullen van de wensen van de doden en het bereiken van een einde dat glorieus genoeg was. Dat hadden de sprekers van de doden wel duidelijk gemaakt. Jeva had zelf ook het gefluister van de doden gehoord, toen de rook van de brandstapels omhoog was gestegen.
Ze zeilde verder en probeerde haar gedachten te negeren. Ze voelde de golven aan het roer trekken terwijl ze haar kleine boot huiswaarts stuurde. Nu hoorde ze andere stemmen, smekend om medeleven, om de redding van Haylon, om hulp voor Thanos.
Ze had gezien hoe hij zijn eigen leven had geriskeerd om anderen te helpen, en Jeva had er geen goede reden voor gezien. Toen ze als boegbeeld aan één van de schepen van Felldust was vastgebonden, wachtend op de zweep, was hij gekomen om haar te redden. Toen ze zij aan zij hadden gevochten, was zijn schild ook haar schild geweest, op een manier die ze bij haar mensen nog niet eerder had gezien.
Ze had iets in Thanos gezien dat ze bewonderde. Misschien was het wel meer dan alleen bewondering. Ze had iemand gezien die bestond om alles dat hij kon uit het leven te halen, niet alleen om de perfecte manier te vinden om eruit te stappen. De nieuwe stemmen die Jeva hoorde vertelden haar dat dit de manier was waarop ze moest leven, en dat Haylon helpen daar ook bij hoorde.
Het probleem was dat Jeva wist dat deze stemmen alleen vanuit haarzelf kwamen. Ze zou niet naar ze moeten luisteren. Haar mensen zouden dat zeker niet doen.
“Wat er van hen over is,” zei Jeva, en de wind voerde haar woorden weg.
Het dorp van haar stam was weg. Ze was nu op weg naar een andere verzamelplaats om een andere stam om hun levens te vragen. Jeva keek op en zag hoe de wind het kleine zeil van haar boot liet klapperen, hoe het speelde met het schuim op de oceaan; alles om haarzelf maar af te leiden van wat ze zou moeten doen om dat voor elkaar te krijgen. Toch kwamen de woorden omhoog, net zo onontkoombaar als het einde van het leven.
Ze zou moeten claimen dat ze in staat was voor de doden te spreken.
Het had de woorden van de doden gevergd om hen naar Delos te krijgen, hoewel Jeva en Thanos toen niet hadden geclaimd voor hen te spreken. Maar dit keer kon Jeva het niet zomaar aan de sprekers overlaten. De kans dat ze zouden weigeren was te groot, en wat zou er dan gebeuren?
De dood van haar vriend. Dat kon ze niet toelaten. Zelfs als het betekende dat ze het ondenkbare moest doen.
Jeva stuurde haar boot dichter naar de kust, tussen de rotsen en de wrakstukken door. Dit was niet het strand dat het dichtst bij haar oude thuis lag, maar een plek die wat verder langs de kust lag, één van de grotere verzamelplaatsen. Ze waren erin geslaagd om de wrakstukken leeg te trekken. Jeva glimlachte, want daar was ze wel een beetje trots op.
Er kwamen boten het water op om haar te begroeten. De meeste waren lichte vaartuigen, kano’s met veiligheidsbalken, ontworpen om de schepen die duidelijk niet van de Bottenmensen waren te onderscheppen. Als het niet duidelijk was geweest dat Jeva bij hen hoorde, had ze voor haar leven moeten vechten. Maar ze verzamelden zich om haar heen, lachend en grappend zoals ze met een vreemdeling nooit gedaan zouden hebben.
“Een prachtige boot, zuster. Hoeveel mannen heb je ervoor gedood?”
“Gedood?” zei een ander. “Ze gingen toen ze haar zagen waarschijnlijk al uit angst naar de doden!”
“Ze zouden naar de doden gaan als ze zagen hoe lelijk jij was,” kaatste Jeva terug, en de mannen lachten met haar mee. Dit was hoe het er hier aan toe ging.
Hoe het er aan toe ging was belangrijk. Haar volk leek misschien vreemd in de ogen van een buitenstaander, maar ze hadden hun eigen regels, hun eigen gedragsnormen. Nu zou Jeva naar hen toe gaan, en als ze claimde voor de doden te spreken, zou ze de belangrijkste regel van allemaal breken. De communie van de doden kon haar ontzegd worden, en ze kon gedood worden zonder dat haar as met de brandstapels gemengd zou worden voor consumptie.
Ze stuurde haar boot naar de kustlijn, sprong eruit en trok haar het strand op. Daar stonden nog meer van haar mensen te wachten. Een meisje met een funeraire urn rende naar haar toe en bood haar een beetje van de as van het dorp aan. Jeva nam het aan en proefde het. Symbolisch gezien hoorde ze nu bij het dorp. Wat ze had gedaan was deel van hun communie met hun voorouders.
“Welkom, priesteres,” zei één van de mannen op het strand. Hij was een oude man met een papierachtige huid, maar hij sprak haar aan vanwege de tekens die verkondigden dat ze de rites had doorstaan. “Wat brengt een spreker van de doden naar onze kust?”
Jeva