De Drie Musketiers dl. I en II. Dumas Alexandre

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Drie Musketiers dl. I en II - Dumas Alexandre страница 26

De Drie Musketiers dl. I en II - Dumas Alexandre

Скачать книгу

mij, over mijn vrienden en vooral over de koningin, of gij zoudt ons allen in het verderf storten, zonder u zelven te redden. – Welaan, heeren! brengt dien man weg.”

      En d’Artagnan stiet den gansch ontstelden winkelier voort en gaf hem in de handen der dienaren, zeggende: „Gij zijt een schoft, mijn vriend! mij om geld te komen vragen; van een musketier geld te eischen! Achter de traliën met hem, heeren! voort, en houdt hem zoo lang achter slot als gij kunt, dat zal mij een goed uitstel van betaling verschaffen.”

      De politiedienaren putten zich uit in dankbetuigingen en voerden hun prooi mede. Op het oogenblik dat zij de trap afgingen, klopte d’Artagnan op den schouder van den aanvoerder en zeide, terwijl hij twee glazen met Beaugency wijn vulde, die hem de edelmoedigheid van den heer Bonacieux geschonken had: „Willen wij eerst niet eens op elkanders gezondheid drinken.” – „Dat zal mij veel eer zijn,” zeide de aanvoerder der politiemannen, „en ik neem dit aanbod met dankbaarheid aan.” – „Op uw gezondheid dan, mijnheer!.. hoe is uw naam?” – „Bois-Renard.” – „Mijnheer Bois-Renard!” – „Op de uwe, edele heer! mag ik ook uw naam weten?” – „D’Artagnan.” – „Op uw gezondheid dus, mijnheer d’Artagnan!” – „En bovenal de gezondheid,” riep d’Artagnan, als in geestvervoering, „de gezondheid van den koning en den kardinaal!!”

      De aanvoerder der politiedienaren zou misschien aan de oprechtheid van d’Artagnan getwijfeld hebben, indien de wijn slecht ware geweest; maar deze was goed, en hij was overtuigd.

      „Maar wat vervloekte lafhartigheid hebt gij daar uitgevoerd?” zeide Porthos, toen de aanvoerder der wacht zich bij zijn manschappen had gevoegd en de vier vrienden met elkander weder alleen waren. „Wel foei! vier musketiers laten een ongelukkige, die zich in hun midden bevindt en hen om hulp smeekt, gevangen nemen! Een edelman met een dievenleider klinken!” – „Porthos!” zeide Aramis, „Athos heeft u reeds te kennen gegeven, dat gij een ezel zijt, en ik vereenig mij met zijn gevoelen. D’Artagnan, gij zijt een groot man! en wanneer gij de plaats van den heer de Tréville zult bekleeden, zal ik uw bescherming inroepen, om mij een abdij te doen verkrijgen.” – „Wat is dat? nu begrijp ik er niets meer van, keurt gij goed wat d’Artagnan heeft uitgevoerd?” – „Pardieu! wel zeker,” zeide Athos, „niet alleen dat ik het goedkeur, maar daarenboven maak ik hem hierover mijn kompliment.” – „En nu, mijne heeren!” zeide d’Artagnan, zonder verder zijn gedrag aan Porthos te verklaren, „allen voor één, één voor allen! dat moet onze leus zijn, niet waar?” – „Echter…” zeide Porthos. – „Steek op de hand en zweer!” riepen gelijktijdig Athos en Aramis. Door het voorbeeld gedwongen en bij zich zelven vloekende, stak Porthos de vingers op, en de vier vrienden herhaalden eenstemmig de door d’Artagnan voorgestelde leus: „Allen voor één, één voor allen!” – „Zoo is het goed! dat elk zich nu naar huis begeve,” zeide d’Artagnan op een toon, alsof hij geheel zijn leven nooit iets anders gedaan had dan bevelen geven; „en weest op uw hoede; want van nu aan zijn wij met den kardinaal in oorlog!”

      HOOFDSTUK X.

      Een muizenval in de zeventiende eeuw

      De uitvinding der muizenvallen is niet van onzen tijd; zoodra de maatschappijen bij hun tot stand koming slechts een of andere politie hadden uitgevonden, vond de politie op haar beurt de muizenvallen uit. Daar onze lezers zeker niet bekend zijn met de dieventaal van de Jeruzalemstraat,4) en het sedert dat wij schrijven, nu vijftien jaar geleden, de eerste keer is, dat wij dit woord op die zaak van toepassing brengen, gaan wij over tot de verklaring van wat een muizenval is: Wanneer men, in welk huis het ook zij, een persoon heeft in hechtenis genomen, die van de een of andere misdaad wordt beschuldigd, houdt men die gevangenneming geheim; men legt vier of vijf politiedienaren in hinderlaag in het eerste vertrek van het huis: men opent de deur voor allen die kloppen, sluit ze achter hen, waarna zij worden aangehouden. Op die wijze heeft men na verloop van twee of drie dagen bijna al de medeplichtigen des schuldigen in de macht. Ziedaar wat een muizenval is.

      Men maakte dan van het vertrek van baas Bonacieux een muizenval; elk, die zich dáár vertoonde, werd vastgehouden en door de lieden van den kardinaal verhoord, maar dewijl een afzonderlijke trap naar de eerste verdieping leidde, die door d’Artagnan werd bewoond, spreekt het vanzelf, dat zij, die hem kwamen bezoeken, volstrekt geen onderzoek te ondergaan hadden. Bovendien, bij hem kwamen niet anders dan de drie musketiers. Deze hadden, elk van hun zijde, nasporingen gedaan, maar niets gevonden, niets ontdekt. Athos was zelfs zoo ver gegaan, den heer de Tréville te ondervragen, hetgeen met het oog op de gewone stilzwijgendheid van den waardigen musketier, zijn kapitein veel verwondering had gebaard. Maar de heer de Tréville wist niets dan alleen dat, toen hij het laatste den kardinaal, den koning en de koningin had gezien, de kardinaal er zeer zorgvol uitzag, dat de koning onrustig was, en dat de roode oogen der koningin blijken gaven, dat zij òf gewaakt òf geweend had. Maar deze laatste bijzonderheid had hem weinig getroffen, immers de koningin waakte en schreide dikwijls sedert zij gehuwd was. De heer de Tréville beval evenwel ernstig Athos aan den dienst des konings, en vooral dien der koningin, ter harte te nemen en verzocht hem dezelfde aanbeveling aan zijn krijgsmakkers te doen.

      Intusschen kwam d’Artagnan het huis niet uit, en had hij zijn kamer ingericht om van daar uit alles, wat in de nabijheid voorviel, gemakkelijk te kunnen gadeslaan. Van uit zijn venster zag hij diegenen naderen, welke in de val gingen loopen; vervolgens had hij de steenen uit den vloer gelicht, dien hij diep opgroef; en toen, slechts door een enkele planken zoldering van de kamer gescheiden, waar de verhooren plaats vonden, hoorde hij alles, wat er tusschen de inquisiteurs en de beschuldigden voorviel. De verhooren, voorafgegaan door een nauwkeurig onderzoek van den persoon des aangehoudenen, luidden bijna altijd als volgt: „Heeft mejuffrouw Bonacieux u iets ter hand gesteld voor haar man of voor iemand anders? – Heeft de heer Bonacieux u iets ter hand gesteld voor zijn vrouw of voor iemand anders? – Hebben een van beiden u mondeling het een of ander geheim toevertrouwd?”

      „Indien zij iets wisten, zouden zij het niet vragen,” dacht d’Artagnan. „Maar wat willen zij weten? Indien de hertog van Buckingham zich niet te Parijs bevindt, noch met de koningin een samenkomst heeft gehad of moet hebben…”

      D’Artagnan bleef bij dat denkbeeld berusten, dat, na al hetgeen hij vernomen had, niet zoo onwaarschijnlijk was. Intusschen was de muizenval steeds in werking, en de waakzaamheid van d’Artagnan ook. – Op den avond van den dag na dien, waarop de arme Bonacieux werd in hechtenis genomen, terwijl Athos d’Artagnan verliet om zich naar den heer de Tréville te begeven, en het negen uur had geslagen, en Planchet, die het bed nog niet had opgemaakt, hieraan begon, hoorde men aan de straatdeur kloppen: onmiddellijk werd de deur geopend en weder gesloten: iemand was in de val geloopen. D’Artagnan snelde naar de van steenen ontbloote plek des vloers, ging op den buik liggen en luisterde.

      Weldra werden er angstkreten gehoord, vervolgens een gekerm, dat men trachtte te smoren. Van een ondervraging was geen sprake. – „Duivelsch!” zeide d’Artagnan bij zich zelven, „het schijnt, dat het een vrouw is; men onderzoekt haar kleeding, zij biedt weerstand, men doet haar geweld aan… De ellendelingen!” – En d’Artagnan, ondanks zijn voorzichtigheid, had moeite zich niet bij het tooneel te voegen, dat onder hem plaats had. – „Maar ik zeg u, mijne heeren, dat ik de vrouw des huizes, dat ik juffrouw Bonacieux ben; geloof mij, ik ben in dienst der koningin!” riep de ongelukkige vrouw. – „Juffrouw Bonacieux!” mompelde d’Artagnan, „zou ik gelukkig genoeg geweest zijn om datgene te vinden, waarnaar allen zoeken?” – „Gij zijt het juist, die wij wachten,” antwoordden de ondervragers.

      De stem werd hoe langer hoe onduidelijker; een stommelend gerucht deed het houtwerk kraken. Het slachtoffer verdedigde zich, zooveel als het aan een vrouw mogelijk was aan vier mannen weerstand te bieden. – „Ik smeek u, heeren!.. ik…” stamelde de stem, die slechts eenige onafgebroken woorden deed hooren. – „Zij stoppen haar den mond dicht! zij gaan haar voortsleepen!” riep d’Artagnan, opspringende als door een springveer

Скачать книгу


<p>4</p>

Het hoofdbureau van politie is nog heden ten dage gelegen in de straat van dien naam.