De Drie Musketiers dl. I en II. Dumas Alexandre

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Drie Musketiers dl. I en II - Dumas Alexandre страница 28

De Drie Musketiers dl. I en II - Dumas Alexandre

Скачать книгу

te twijfelen was. – „Welaan, ik wil u gelooven, gij schijnt mij een braaf jongeling. Buitendien zal deze dienstbewijzing misschien uw fortuin zijn.” – „Ik wil, zonder eenige beloften en naar mijn geweten, alles doen wat den koning dienstig en der koningin aangenaam kan zijn,” zeide d’Artagnan; „beschik dus over mij als over een vriend.” – „Maar waar zult gij mij in dien tusschentijd laten?” – „Kent gij niemand, waar de heer de la Porte u kan komen afhalen?” – „Neen, ik durf mij op niemand vertrouwen.” – „Wacht,” hernam d’Artagnan, „wij zijn in de nabijheid van het huis van Athos. Ja, ik geloof het is wel zoo.” – „Wie is Athos?” – „Een mijner vrienden.” – „Maar als hij te huis is zal hij mij zien.” – „Hij is niet te huis, en ik zal den sleutel medenemen, zoodra gij in zijn kamer zult zijn.” – „Maar als hij terugkomt?” – „Hij zal niet terugkomen; bovendien, men zal hem zeggen, dat ik een vrouw heb medegebracht, en dat die vrouw zich in zijn kamer bevindt.” – „Maar wat zal men wel van mij denken?” – „Wat geeft gij daarom, men kent u niet; en daarenboven de omstandigheden, waarin wij ons bevinden, moeten ons over eenige welvoegelijkheden doen heenstappen.” – „Welaan dan, naar uw vriend! Waar woont hij?” – „Straat Férou, twee schreden van hier.” – „Welaan!”

      En beiden hervatten hun tocht.

      Zooals d’Artagnan wel had voorzien, was Athos niet te huis; hij nam den sleutel, dien men de gewoonte had hem, als een vriend des huizes, ter hand te stellen, ging de trap op en geleidde juffrouw Bonacieux in de kleine kamer, van welke wij reeds de beschrijving hebben gegeven. – „Hier zijt gij te huis,” zeide hij, „sluit nu de deur van binnen en doe voor niemand open, althans indien men niet tot driemaal op deze wijze klopt; hoor.” – En hij klopte driemaal, tweemaal tamelijk hard en snel achter elkander, en vervolgens nogmaals, maar na een tusschenpoos en wat zachter.

      „Goed,” sprak juffrouw Bonacieux. „Nu is het mijn beurt u te onderrichten.” – „Ik luister.” – „Vertoon u voor de kleine deur van het Louvre, aan de zijde der Ladderstraat, en vraag naar Germain.” – „Goed; en dan?” – „Hij zal u vragen, wat gij begeert, en gij zult hem deze twee woorden zeggen: Tours en Brussel. Daarop zal hij dadelijk u zijn dienst aanbieden.” – „En waarmede moet ik hem belasten?” – „Den heer de la Porte, kamerdienaar der koningin, te roepen.” – „En wanneer hij den heer de la Porte geroepen zal hebben en deze zal gekomen zijn?” – „Dan moet gij hem tot mij zenden?” – „Het is wel; maar waar en op welke wijze zal ik u weerzien?” – „Zijt gij er zeer op gesteld om mij weer te zien?” – „Ongetwijfeld.” – „Welnu, laat aan mij de zorg hieromtrent over, en wees gerust.” – „Ik maak staat op uw woord.” – „Reken er op.”

      D’Artagnan groette juffrouw Bonacieux, op haar bevallige, kleine gestalte den verliefdsten blik werpende, die hem mogelijk was, en terwijl hij de trap afging, hoorde hij de deur achter zich op het nachtslot draaien. Op een draf snelde hij naar het Louvre; toen hij voor de poort in de Ladderstraat was, sloeg het tien uur.

      Al de gebeurtenissen, die wij hebben verhaald, hadden elkander in een half uur opgevolgd. Alles viel voor, zooals juffrouw Bonacieux het had gezegd. Op het geven van het wachtwoord boog zich Germain; tien minuten later was de la Porte in het portiershuisje; met een paar woorden had d’Artagnan hem van een en ander kennis gegeven en hem gezegd, waar juffrouw Bonacieux zich bevond. De la Porte verzekerde zich ten tweeden male van de nauwkeurigheid der woonplaats en verwijderde zich haastig. Nauwelijks echter was hij tien schreden ver, of hij keerde terug. – „Jongeling,” zeide hij tot d’Artagnan, „ik wil u nog een raad geven.” – „Welken?” – „Het is mogelijk, dat men u onaangenaamheden aandoet wegens hetgeen er is voorgevallen.” – „Gelooft gij?” – „Ja. Hebt gij ook een of anderen vriend, wiens uurwerk nagaat?” – „En dan?” – „Ga hem dan bezoeken, opdat hij voor het gerecht getuigen kan, dat gij te half tien bij hem waart. In gerechtszaken heet zulks een alibi.”

      D’Artagnan vond den raad heel voorzichtig, en vliegensvlug snelde hij naar den heer de Tréville; doch in plaats van in de zaal te gaan, waar het gezelschap bij elkaar was, verzocht hij in zijn kabinet te worden binnengelaten. Aan d’Artagnan, als een der huisvrienden bekend, werd zonder moeilijkheden zijn verzoek toegestaan, en men ging den heer de Tréville verwittigen, dat zijn jeugdige landgenoot, die hem iets gewichtigs had mede te deelen, een afzonderlijk gesprek met hem verlangde te hebben. Vijf minuten later vroeg de heer de Tréville aan d’Artagnan, waarin hij hem van dienst kon zijn, en wat de reden van zijn zoo laat bezoek was.

      „Ik verzoek u verschooning, mijnheer!” zeide d’Artagnan, die van het oogenblik gebruik had gemaakt, dat hij alleen was geweest, om de pendule drie vierde uurs na te zetten; „maar ik dacht: daar het pas vijf minuten voor half tien was, dat ik mij nog gevoegelijk tot u konde begeven.” – „Vijf minuten voor half tien!” riep de heer de Tréville op de pendule ziende; „maar dat is niet mogelijk.” – „Zie slechts, mijnheer!” zeide d’Artagnan, „daar is het bewijs.” – „Het is zoo,” hernam de heer de Tréville; „ik dacht dat het later was. Maar laat hooren, wat is er van uw begeerte?”

      Toen sprak d’Artagnan den heer de Tréville wijdloopig over de koningin. Hij gaf hem de vrees te kennen, die hij voor Hare Majesteit koesterde; hij verhaalde hem, hetgeen hij had gehoord omtrent de plannen des kardinaals jegens Buckingham, en dat alles met een kalmte en een gevatheid door welke de heer de Tréville te meer werd misleid, daar hij zelf, zooals wij gezegd hebben, had opgemerkt, dat er iets nieuws tusschen den kardinaal, den koning en de koningin plaats had. Op slag van tien uur verliet d’Artagnan den heer de Tréville, die hem bedankte voor zijn mededeelingen, hem aanbevelende, steeds den dienst des konings en der koningin ter harte te nemen, en die daarop in de zaal terugkeerde. Maar beneden aan de trap herinnerde zich d’Artagnan zijn rottingstok te hebben vergeten; en bijgevolg liep hij overhaast weer naar boven, trad het kabinet binnen, en in een oogwenk draaide hij den wijzer der pendule op het behoorlijke uur, opdat men den volgenden morgen niet mocht bemerken, dat ze niet goed ging; en nu verzekerd, dat hij een getuige had om zijn tegenwoordigheid te bewijzen, ging hij de trap weder af en was spoedig op straat.

      HOOFDSTUK XI.

      De intrigue verwikkelt zich

      Na het bezoek bij den heer de Tréville gedaan, sloeg d’Artagnan peinzende den langsten weg in, om naar zijn woning terug te keeren. – Waaraan dacht d’Artagnan, die, dus van zijn weg afwijkende, nu eens zuchtende, dan weder glimlachende, de sterren des hemels aanschouwde? – Hij dacht aan juffrouw Bonacieux. Voor den kadet-musketier was de jonge vrouw een bijna ideale geliefde. Bekoorlijk, geheimzinnig, ingewijd in bijna al de hofgeheimen, die op haar bevallig gelaat een zoo bekoorlijken ernst verspreidden, vermoedde men, dat zij niet ongevoelig kon zijn, iets, dat voor pasbeginnende verliefden een onweerstaanbare aantrekkingskracht bezit; daarenboven had d’Artagnan haar uit de klauwen dier duivels verlost, welke haar wilden doorzoeken en mishandelen, en die gewichtige dienst had tusschen hem en haar een dier gevoelens van dankbaarheid doen ontstaan, welke zoo gereedelijk van meer teederen aard worden. D’Artagnan zag zich zelven reeds, – zoo snel gaan de droomen voort op de vleugels der verbeelding, – door een boodschapper der jonge vrouw aangesproken, die hem een minnebrief, een gouden ketting of een juweel overbracht.

      Wij zeiden, dat de jonge edellieden, zonder zich daarvoor te schamen, van hun koning geschenken aannamen; voegen wij er bij, dat, in dien tijd van gemakkelijke zeden, zij zich voor hun minnaressen niet schaamden, wanneer deze hun gewoonlijk kostbare en blijvende geschenken gaven, alsof zij trachtten de veranderlijkheid hunner gevoelens door de duurzaamheid harer giften te vergoeden. Men maakte toen zijn fortuin door middel der vrouwen, zonder hiervoor te blozen. Zij, die slechts schoon waren, gaven haar schoonheid, en van daar zeker het spreekwoord, dat: het schoonste meisje der wereld niet in staat is meer te geven, dan zij heeft. Zij, die rijk waren, gaven bovendien een gedeelte van hun geld, en men zou een groot aantal helden van dien galanten tijd kunnen aanwijzen, die vooreerst hun sporen niet zouden gewonnen hebben, noch later

Скачать книгу