Het Verloren Tooverland. Jenny Blicher-Clausen

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Het Verloren Tooverland - Jenny Blicher-Clausen страница 4

Het Verloren Tooverland - Jenny Blicher-Clausen

Скачать книгу

veel vrijer bent.”

      Toen verviel hij in gedachten: Zij zou toch niet bedoelen, dat er verandering in hun verhouding komen zou?

      “Wat bedoel je?” vroeg hij en keek haar vlak in ’t gezicht.

      “Wel, je kunt je met korte rokken toch veel gemakkelijker bewegen,” zeide zij, terwijl zij op haar hielen ronddraaide.

      Toen was hij gerust gesteld. Hij bemerkte aldra, dat zij hun dagelijksche wandelingen als van-zelf-sprekend bleef beschouwen, en als hij haar een dag lang eens niet gezien had, vloog zij hem, evenals vroeger, altijd om den hals. En juist dit soort vreugde waagde hij niet, ooit in haar te verstoren. Daarom hield hij streng over zichzelf de wacht en zeide nooit iets van hetgeen zijn hart steeds meer vervulde. Als hij nu terugdacht, wist hij zelf niet meer, wanneer hij begonnen was, haar lief te hebben. Hij kon zich de overgang van een puur vaderlijk gevoel, waarmee hij haar in den beginne altijd tegemoet trad, tot het groote, alles overweldigende gevoel, dat hem nu beheerschte, niet meer herinneren. Doch hij was er van overtuigd, dat het vele jaren geleden was, dat hij tot de ontdekking kwam, dat zij op de heele aarde de eenige vrouw was, aan wie hij zich met lichaam en ziel zou kunnen geven.

      En op dit oogenblik noemde hij zichzelf een armen stakker en een ellendigen idioot, omdat hij ’t haar nooit had laten merken. Dan zou alles nu misschien heel anders geweest zijn.

      Doch een oogenblik daarna schudde hij weer droevig het hoofd.

      “Neen, wij kennen elkaar te goed,” zei hij. “Omdat we familie van elkaar zijn, denkt zij aan geen liefde. En als ’t geen volmaakte liefde wezen kan, dan heb ik maar liever in ’t geheel niets.”

      Oom Frans had tot motto: “Eisch alles! Geef alles!” En hij nam nooit iets aan zonder innige overtuiging, suste nooit zijn geweten in slaap, noch voor zichzelf noch als het op anderen aankwam. Langzaam liep hij de kamer door, bleef toen vóór het raam staan en keek naar buiten.

      Wat verlangde hij naar haar—bijna reeds voordat zij nog weg was! Hoe voelde hij, dat zij met alle kracht van lichaam en ziel aan hem gebonden was!

      Hij ging aan zijn schrijftafel zitten en beproefde te schrijven, doch den geheelen dag vervolgden hem de regels:

      En het Leven schreef

      met kleuren, die waren

      als bloed zoo rood!

      Het Leven kwam

      en al mijn bladen

      scheurde het stuk!

      “To be, or not to be—

      that is the question.”

      Peter Dam stond in de kleedkamer van het theater de laatste sporen van het poeder van zijn mooi gezicht af te vegen. Toen goot hij wat brillantine over zijn krullend haar, trok een lok over zijn voorhoofd en wierp een laatsten blik in den spiegel. Een beeldhouwer had geen beter model voor een Hamlet kunnen wenschen.

      Haastig zette hij zijn hoed op, deed zijn jas aan en ging de trap af. Buiten wachtte Kaja hem in een rijtuig op.

      En zoodra het portier gesloten was, zeide hij: “Nou, hoe heb ik gespeeld?”

      “Heerlijk mooi!” fluisterde zij, terwijl zij zich dicht tegen hem aandrukte.

      En in het licht van de lantaarn, zag hij hoe haar oogen vol geestdrift straalden. Hij kuste haar op de wangen—die fijn behaard en zacht waren en hem altijd aan een perzik deden denken.

      “De menschen klapten ook erg,” zeide hij, met duidelijke zelfvoldoening.

      “O ja? Daar heb ik niet op gelet. Ik was heelemaal in het stuk. En wat er aan ontbrak, fantaseerde ik er bij.”

      “Ja, jij fantaseert ook altijd,” zeide hij een weinig stuursch.

      “Mag ik dat dan niet?” Glimlachend keek zij naar hem op.

      ”—Ja—wel—maar ’t is in ieder geval een gevaarlijk iets,” zeide hij, zonder te weten hoeveel waarheid hij sprak. Want als zij niet het noodige er bij gefantaseerd had, zou zij nu nooit op dat oogenblik als zijn verloofde in het rijtuig naast hem zitten.

      Zij hielden vóór een café stil en gingen er samen binnen.

      “Het is toch zoo vervelend, dat moeder altijd ziek is en dat we niet thuis kunnen soupeeren,” zeide zij, bijna verontschuldigend.

      “Ik vind ’t hier heel gezellig,” zeide hij, terwijl hij zich koesterde in al de warme vrouwenblikken, die hem toegeworpen werden, terwijl zij de eetzaal door liepen.

      Zij gingen samen aan een tafeltje zitten. Vlak over hen zat één der actrices van het theater. Vertrouwelijk knikte zij Peter Dam goedendag. Kaja zag het en een onaangenaam gevoel ging haar door de leden.

      “Ken je haar intiem?” zeide zij.

      “Neen—waarom?”

      “Omdat zij zoo familiaar groette.”

      “Kom, onder kameraden! Je weet wel, dat de omgang achter de schermen heel anders is dan er vóór.”

      “Ja, maar ik begrijp niet waarom,” zeide zij vrijmoedig.

      “Een acteur moet toch even goed waar zijn.—To be, or not to be—that is the question!”

      Hij lachte om haar naïeviteit en dronk er eens op, dat zij met de jaren meer ervaren worden zou, doch toen hij zag, hoe ernstig zij ’t opnam, veranderde hij plotseling van toon en zeide met zijn zachtste, innemendste stem,—waardoor hij haar altijd weer won:

      ”Jij zult me leeren eerlijk zijn. Als ik jou maar eerst heb zal het beste in mij tot ontwikkeling komen.”

      En fluisterend voegde hij er bij:

      “Heb je al over het trouwen gesproken?”

      Zij knikte.

      “Vader denkt met het voorjaar,” zeide zij.

      Hij greep haar beide handen en overlaadde ze met kussen.

      “Ik ben koning van het geluks-tooverland!” zeide hij, zóó luid, dat zij verschrikt haar hand op zijn mond hield.

      Zulke oogenblikken was Peter Dam onwederstaanbaar en hij zag aan haar glinsterende oogen, hoe verliefd zij was.

      Het geluk zong om haar lippen, haar stem werd zacht, haar gang feestelijk. Hij was trotsch op haar, terwijl zij samen weggingen. Doch bij de deur keerde hij zich om en zond, achter haar rug, het actricetje een kushand toe.

      Zij namen weer een rijtuig. Hij ging met haar mee tot haar huis. Onderweg spraken zij over niets anders dan over “het huis der jonggehuwden,” zooals hij schertsend hun toekomstige woning noemde. Zij had reeds veel inkoopen gedaan. Iederen dag wilde zij meer koopen. Nog nooit te voren had zij, als nu, het genot gevoeld van als eenig kind de middelen te hebben, om te kunnen koopen wat zij wenschte.

      Zij liet haar fantasie den vrijen loop. Zijn kamer zou in empirestijl zijn en de zitkamer in rococo—geen namaak—allemaal echte oude meubelen, die haar iets zeggen zouden.

      Of hij bijvoorbeeld nooit gemerkt had, hoe een oude kast een heele familiegeschiedenis vertellen kon?—Neen, dat had hij eigenlijk nooit. Wel, dan zou zij hem dat wel leeren, en zij lachte luid en vroolijk.

      “Wat

Скачать книгу