Het Verloren Tooverland. Jenny Blicher-Clausen

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Het Verloren Tooverland - Jenny Blicher-Clausen страница 5

Het Verloren Tooverland - Jenny Blicher-Clausen

Скачать книгу

’t instudeeren van een nieuwe rol. We zullen dan maar weinig samen kunnen zijn!” Doch zij sloeg haar armen om zijn hals en fluisterde: “Des te heerlijker is ’t daarna.” Heftig trok hij haar naar zich toe en zeide: “Ieder uur van den dag zal ik naar je verlangen.”—“Dat mag je,” zeide zij, “maar de kunst heeft ook haar recht. Daar zal ik nooit tusschen komen, integendeel, ik zal die nog voor je trachten te verhoogen.”

      “Alsof je dat al niet gedaan hebt! Alsof het niet door jou is, dat ik van avond zoo goed speelde!”

      Zij sloot zijn mond met een kus en ging haastig de voordeur binnen, doch hij duwde die weer open en fluisterde in het donker: “Waar trouwen we dus?”

      “Natuurlijk in het meest afgelegen dorpskerkje, dat ik vinden kan.”

      “Waarom dat?” vroeg hij teleurgesteld.

      “Omdat jij bent, die je bent. Ons huwelijk zal geen tooneelspel zijn,” klonk het besliste antwoord.

      “Zoo’n dorpskerk met een valsch zingende koster is allesbehalve indrukwekkend,” beproefde hij in ’t midden te brengen. “Ik zal trouwen in den verst verwijderden uithoek,” zeide zij, “en er zal niemand anders bij tegenwoordig zijn dan vader en oom Frans. Maar,” vervolgde zij plagend, terwijl zij op de trap naar de eerste verdieping stond en zich over de leuning naar beneden boog. “Je mag gerust wegblijven, als je liever wilt.”

      Het was, of hij in het donker haar roodbruin haar zag lichten en haar oogen glinsteren.

      En hij fluisterde terug, terwijl hij in drie sprongen de trap op vloog: “Toovenares! Elf! Zeenimf! die je bent.”

      Toen hoorde hij de deur achter haar sluiten en ging hij naar huis in een volmaakten liefderoes.

      “Nooit wordt op aarde belofte zoo rijk

      verbonden met reine gedachten,

      dan waar twee bouwen één zelfde huis,

      twee menschen uitwerpen één anker.”

      Kaja maakte iederen dag met oom Frans hun gewone wandeling. En daar Peter Dam steeds door repetities in beslag werd genomen, sprak het ook als ’t ware van zelf, dat Kaja en oom Frans de toekomstige woning gereed maakten.

      Peter Dam’s geest heerschte nergens in den edelen stijl en de rechte lijnen der kamers—de familie Halling was het, die er haar karakteristieken stempel op had gedrukt.

      Oom Frans betrapte zichzelf op een wonderlijke vergissing. Het was hem, alsof hij het toekomstig huis voor Kaja en zichzelf in orde maakte. Daardoor werd alles—tot in de kleinste bizonderheden—naar zijn en naar haar smaak ingericht; daardoor ontzag hij geen moeite, om alles zoo volmaakt mogelijk te doen worden. Hij draafde naar schrijnwerker en zadelmaker, hij kocht gordijnroeden en nam de maat voor portières, hij liet practische, kleine hoekkasten maken en hij was ’t, die haar hielp bij het koopen van tapijten en gordijnen. ’s Avonds zaten zij samen in zijn kamer en maakten een teekening van dat gedeelte van de kamers, waar nog iets ontbrak—en naast elkaar gezeten, over de teekening heengebogen, verdiepten zij zich zóó geheel in hun werk dat hun beider lokken over de tafel gleden en hun handen elkaar aanraakten. En als zij dan weg was, zeide hij in zichzelf:

      “Het is niet mogelijk, dat ik haar zal moeten missen, niet mogelijk, dat zij met Peter Dam trouwt. Wij beiden, wij zijn voor elkaar geschapen. Als wij samen zijn, bestaat er niets om ons heen. Hoe kan zij toch zóó blind zijn, dat zij dat niet ziet? Hij begrijpt haar volstrekt niet, maar ik begrijp haar, ik weet wat zij zeggen zal, vóór de woorden over haar lippen zijn. Op een zekeren dag zal zij komen en zeggen: Dit huis was voor ons beiden bestemd, oom Frans! Daarin kan niemand anders wonen dan u en ik.—En dan zullen wij er samen intrekken en dan zullen op de geheele wereld geen gelukkiger menschen zijn dan wij!”

      Als oom Frans later aan dezen tijd terug dacht, was het hem, of zij samen in een tooverland hadden rondgedwaald, waar het wonderlijkste natuurlijk was en waar de fantasie grooter was dan de werkelijkheid.

      En Kaja? Haar gevoelens waren van zóó verschillenden aard, haar stemmingen zóó veelvoudig, dat zij ze niet uit elkaar kon houden. Er was niets, dat zij oom Frans niet durfde zeggen, doch als zij over Peter Dam beginnen wilde, kon zij de woorden niet uit haar keel krijgen. Doch des te meer dacht zij aan hem. Achter iedere repliek vond zij hem weer; ieder levenloos meubelstuk van de woning, die zij met zooveel ijver gereed maakte, sprak haar van hem. Maar over hem praten deed zij zoo goed als nooit. Dit bracht oom Frans op een dwaalspoor: niet dat hij meende, dat zij zich vrij en ongebonden voelde, maar het was hem alsof er iets wonderlijks gebeuren zou. Hij wachtte op wat komen zou—en uit zijn geheele wezen straalden zulk een jeugdige kracht en frischheid, zulk een blijde verwachting dat Kaja er verbaasd over was.

      “Lieve, oude oom Frans,” zeide zij, terwijl zij haar hand door zijn haren streek: “Het is, alsof u twintig jaar jonger bent! En uw sprookjesstem is onweerstaanbaar.”

      Zij zeide altijd, dat oom Frans een sprookjesstem had. Reeds toen zij als kind op zijn knie zat, luisterde zij meer naar zijn stem dan naar de woorden. En later verklaarde zij haar voelen op de volgende manier:

      “Sprookjesstemmen, oom Frans, zijn stemmen, waar zooveel meer achter zit dan ze ooit uitspreken. Men moet er naar luisteren, of men wil of niet. Het is, alsof ze altijd weer iets nieuws vertellen–”

      Gewoonlijk maakte hij er een gekheidje van, maar heden avond legde hij plotseling zijn arm op haar schouders en zeide: ”Jij bent het sprookje, jij——”

      Zoo naderde de dag vóór het huwelijk.

      Peter Dam speelde één van zijne voornaamste rollen en zij zou hem niet voor den volgenden dag bij het trouwen zien. Hij was ’s morgens bij haar gekomen en was overweldigend in zijn liefde en in zijn omhelzingen geweest. En hij had er zich hevig over beklaagd, dat het tooneel hem de laatste maanden bijna geen tijd gegeven had, om met haar samen te zijn, die altijd in zijn gedachten was geweest.

      Hij schilderde haar in warme kleuren, hoe hij op het tooneel altijd naar haar verlangde en hoe zijn geheele spel slechts werd tot één hulde aan haar. Hij vond het gewoon onrechtvaardig, dat zij hun geluk niet ongestoord genieten mochten. Zij dachten er geen van beiden aan, dat juist het niet voortdurend samen zijn vóór hun huwelijk voor beiden zoowel gevaarlijk als gelukkig was. Voor haar gevaarlijk—zij kende den man niet, aan wien zij zich gegeven had;—voor hem gelukkig, nu bleef hij voor haar de openbaring van schoonheid en jeugd, de altijd even nieuwe en frissche. Zij hadden nooit tijd voor een ernstig gesprek, zij zag nooit wat bij hem waarheid en wat verdichtsel was. Zij leefde geheel in haar liefdedroomen, waar alles licht en kleuren was.

      Oom Frans en zij gingen een laatste maal naar de nieuwe woning, om nog eens te overzien of alles in orde was. Zij vloog over de zachte tapijten en onderzocht met trotsche oogen de gezellige kamers. Neuriënd liep zij van de eene plaats naar de andere en scheen ieder voorwerp met haar blikken te liefkoozen.

      “Het is, of alles op ons staat te wachten,” zeide zij. “Het is, alsof alles luistert naar de voetstappen, die komen zullen—!”

      “En kijk!” riep zij plotseling uit. “Hier staan rozen! Groote, gele! Die zijn van u, oom Frans!”

      Hij knikte.

      “Ik heb ze van morgen hier gebracht,” zeide hij. “Ik wist, dat je er zooveel van hieldt.”

      Zij kuste de geurende bloemen; toen nam zij het glas in haar beide handen en zette het op een tafeltje dicht bij de deur.

      “Die zullen de eerste zijn, die ons begroeten,” zeide zij.

      Oom

Скачать книгу