Begeerd. Morgan Rice
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Begeerd - Morgan Rice страница 6
Caitlin knipperde met haar ogen, en wanneer ze ze opende, zag ze haar vader gebogen over haar staan, hij keek naar beneden met een warme glimlach op zijn gezicht. “Caitlin,” zei hij. “Mijn dochter. Ik ben zo trots op jou.”
Ze trachtte om hem de hand te reiken, om hem vast te houden, maar de sleutel lag nu helemaal op haar, en het was te zwaar, ze werd vastgepind.
Ze keek op naar hem, ze probeerde te praten, maar haar lippen waren gebarsten en haar keel was te schor.
“Caitlin?”
“Caitlin?”
Caitlin opende haar ogen in het begin, een beetje gedesoriënteerd.
Ze keek naar boven, en ze zag een man op de rand van haar bed zitten, hij keek glimlachend op haar neer.
Hij stond nu over haar, en streek zachtjes het haar uit haar ogen.
Was dit nog altijd een droom? Ze voelde het koude zweet op haar voorhoofd, ze voelde dat hij haar polsen aanraakte, en ze bad dat het niet zo was.
Omdat hier, voor haar, de liefde van haar leven zat, en hij glimlachte.
Caleb.
HOOFDSTUK DRIE
Sam opende zijn ogen een beetje opgeschrikt. Hij staarde naar de lucht, en hij keek uit op de stam van een enorme eikenboom. Hij knipperde verschillende keren met zijn ogen, en vroeg zich af waar hij was.
Hij voelde iets zachts op zijn rug, en het voelde heel comfortabel aan, en hij keek nog wat verder, en hij realiseerde zich dat hij op een bed van mos lag op de bodem van het bos. Hij keek terug naar boven, en hij zag dozijnen bomen boven hem uit toornen, terwijl ze zwiepten in de wind. Hij hoorde een gorgelend geluid, en keek in de richting waar het vandaan kwam, en zag een beek stromen, op maar een meter van zijn hoofd.
Sam zat nu rechtop en keek rond, hij tuurde in elke richting, en nam alles in zich op. Hij was nu diep in het woud, alleen, het enige licht was het licht dat door de takken van de bomen scheen. Hij hield zichzelf in bedwang en ontdekte dat hij volledig aangekleed was, in dezelfde gevechtsuitrusting die hij in het Colosseum had aangehad. Het was rustig hier, het enige geluid was dat van de beek, van de vogels, en van een paar dieren ver weg.
Sam kwam erachter, tot zijn geruststelling, dat het tijdreizen gelukt was. Hij was duidelijk in een ander tijdvak en op een andere plaats beland – hoewel, hij geen idee had van waar en wanneer hij zich bevond.
Sam controleerde langzaam zijn lichaam, en kwam tot de ontdekking dat hij geen zware verwondingen had opgelopen, en dat hij nog heel was. Hij voelde de grote honger knagen in zijn buik, maar hij kon er mee leven. Eerst moest hij te weten komen waar hij was.
Hij strekte zijn hand naar beneden uit om te voelen of hij soms wapens bij hem droeg.
Jammer genoeg, had geen enkel wapen de reis overleefd. Hij was weer op zijn eentje, en afhankelijk van alleen maar zijn eigen blote handen.
Hij vroeg zich af of hij nog vampierkrachten bezat. Hij werd gewaar dat er nog steeds een onnatuurlijke kracht door zijn aders stroomde, en het voelde dus aan of het zo was. Maar, hij kon er niet zeker van zijn, totdat het tijdstip zou komen.
En dat tijdstip kwam vlugger dan hij zelf had gedacht.
Sam hoorde een tak afbreken, en zag een grote beer op hem afkomen, traag, en agressief. Hij stond aan de grond genageld. Het dier staarde hem boos aan, het liet zijn hoektanden zien en gromde.
Een seconde later, zette het dier een sprint in, en stevende het recht op hem af.
Sam had geen tijd om het op een lopen te zetten, en er was nergens waar hij naartoe kon lopen. Hij realiseerde zich dat hij geen andere keuze had dan de confrontatie met het dier aan te gaan.
Maar vreemd genoeg, voelde Sam, in plaats van door angst overvallen te worden, een razende woede door zich heen gaan. Hij was razend op het dier. Hij had er een hekel aan aangevallen te worden, zeker wanneer dit gebeurde vooraleer hij de kans had om zich van de situatie te vergewissen. Dus zonder er verder over na te denken, stormde Sam ook recht vooruit, om het gevecht met de beer aan te gaan, op dezelfde manier als dat hij dat zou doen bij een gevecht met een mens.
Sam en de beer kwamen elkaar halverwege tegemoet. De beer deed een uitval en Sam pareerde de uitval op zijn beurt. Sam voelde de kracht door zijn aders lopen, en dat vertelde hem dat hij onoverwinnelijk was.
Toen hij de beer midden in de lucht tegenkwam, wist hij dat hij het bij het juiste eind had. Hij pakte de beer beet bij zijn schouders, hield hem goed vast, hij draaide hem in het rond, en zwierde hem weg. De beer vloog achterwaarts door de bossen, om meters verder, hard tegen een boom aan te smakken.
Sam stond daar en gromde terug naar de beer, een zeer luid grommen was het, zelfs nog luider dan van het dier zelf. Hij voelde zijn spieren en aders opwellen in zijn lichaam terwijl hij dit deed.
De beer krabbelde traag terug op zijn poten, hij wankelde en keek in shock naar Sam. Hij mankte nu bij het lopen, en na een paar aarzelende stappen te hebben gezet, deed hij ineens zijn kop naar beneden, hij draaide om en rende weg.
Maar Sam liet het dier niet zo vlug wegkomen. Hij was woest nu, en hij voelde zich alsof er niets in de wereld was wat zijn honger zou kunnen stillen. En hij had honger. Hij zou het de beer betaald zetten.
Sam zette een sprint in, en tot zijn grote genoegen, ontdekte hij dat hij sneller dan het dier was. Binnen enkele momenten, had hij het ingehaald, en met een enkele sprong, kwam hij op de rug van de beer terecht. Hij leunde achterover en zette zijn hoektanden diep in zijn nek.
De beer huilde van angst, en sloeg wild om zich heen, maar Sam zette door. Hij zette zijn hoektanden er nog dieper in, en binnen enkele momenten, voelde hij de beer naast hem op zijn knieën zakken. Uiteindelijk bewoog hij niet meer.
Sam lag er bovenop terwijl hij aan het drinken was, hij voelde zijn levenskracht door zijn aders stromen.
Uiteindelijk leunde Sam achterover, en likte hij zijn lippen af, ze het bloed droop eraf. Hij had zich nog nooit zo fris gevoeld. Dit was exact de maaltijd die hij nodig had gehad.
Sam stond net terug recht op zijn benen, wanneer hij een andere twijg hoorde afbreken.
Hij keek in de richting, en daar stond, in een vrij stuk van het woud, een jong meisje van misschien 17, gekleed in een dunne, helemaal witte stof. Ze stond daar, ze droeg een mandje, en staarde in shock naar hem terug. Haar huid was doorschijnend wit, en haar lange lichtbruine haar, omkaderde haar grote blauwe ogen. Ze was mooi.
Ze staarde terug naar Sam, en was evenzeer gefixeerd.
Hij werd er zich van bewust dat ze waarschijnlijk angst van hem had, bang dat hij haar zou aanvallen, hij realiseerde zich dat hij er verschrikkelijk moet uitgezien hebben, zo bovenop een beer, met bloed in zijn mond. Hij wilde haar niet doen schrikken.
Dus sprong hij van het dier af, en zette verschillende stappen in haar richting.
Tot zijn verbazing, gaf ze geen krimp, of probeerde ze niet weg te komen. In de plaats daarvan, bleef ze staren naar hem, zonder angst.
“Maak je geen zorgen, ” zei hij. “Ik zal je geen pijn doen.”
Ze glimlachte. Dat verbaasde hem. Ze was niet alleen