De Roode Pimpernel. Emma Orczy

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Roode Pimpernel - Emma Orczy страница 9

De Roode Pimpernel - Emma Orczy

Скачать книгу

had met sierlijke gemaaktheid beide dames een kushand achterna gezonden, toen deze achter de deur verdwenen, daarna speelde een fijn glimlachje om haar mondhoeken.

      „Zoo, dat is het dus.... wel, wel!” zei ze vroolijk. „Wel, Sir Andrew, hebt u ooit zulk een onaangenaam persoon ontmoet? Ik hoop niet, als ik oud word, op zoo iets te gelijken.”

      Ze nam haar rokken op en stapte majestueus naar den vuurhaard.

      „Suzanne,” zei ze, de stem der Comtesse nabootsend, „ik verbied u, met die vrouw te spreken!”

      De lach, waarmee dit gepaard ging, klonk misschien wel wat gedwongen en hard. Maar de mimiek was zoo volmaakt, de toon der stem zoo nauwkeurig weergegeven, dat beide jongelui in een hartelijk „Bravo!” aan hun bewondering lucht gaven.

      „Ah! Lady Blakeney!” zei Lord Anthony, „wat zullen ze u missen bij de Comédie Française, en hoe moeten de Parijzenaars niet het land hebben aan Sir Percy, die u er vandaan heeft gehaald.”

      „Gunst, man,” zei Marguerite, haar bevallige schouders ophalend, „’t is totaal onmogelijk het land te hebben aan Sir Percy, zijn grappige in- en uitvallen zouden zelfs Madame la Comtesse ontwapenen.”

      Op dit oogenblik vernam men een aangenaam, hoewel duidelijk onbeteekenend gelach van buiten, en kort daarop verscheen een ongewoon rijzige en zeer rijk gekleede figuur op den drempel der deur.

      ZESDE HOOFDSTUK.

      Een uitgelezen exemplaar van 1792

      Sir Percy Blakeney was, naar de kronieken ons verhalen, bij het begin onzer geschiedenis om en om de dertig. Lang van gestalte, zelfs voor een Engelschman, breed geschouderd en forsch gebouwd, zou men hem een buitengewoon knap man genoemd hebben, zoo niet zekere ziellooze uitdrukking in zijn diep liggende blauwe oogen en een eeuwige idiotenlach, die zijn fijn besneden mond ontsierde, al het goede in uiterlijk aan hem te niet deden.

      Het was nu zoo wat een jaar geleden, dat Sir Percy Blakeney, baronet, een der schatrijke Engelsche edellieden, de toonaangever der mode en intiem vriend van den Prins van Wales, de voorname kringen van Londen en Bath met verbazing had vervuld, toen hij van een zijner buitenlandsche reizen een prachtige, betooverende, verstandige Fransche echtgenoote meebracht, hij, de slaperigste, de saaiste, meest Britsche Brit van Groot-Brittannië en Ierland.

      Marguerite St. Just had tijdens de eerste periode van de Revolutie in artistieke Parijsche kringen haar debuut gemaakt. Nauwelijks achttien jaar, kwistig begaafd met schoonheid en talent, alleen gechaperonneerd door een jeugdigen en verknochten broeder, had de betooverende jonge tooneelspeelster van de Comédie Française weldra een kring om zich heen verzameld van uitstekende mannen, mannen van hooge positie, en gleed zij door het republikeinsch, revolutionnair, bloeddorstig Parijs, als een schitterende komeet, met een staart achter zich van al wat gedistingeerd en belangwekkend was van Europeesch intellect.

      Toen bereikte haar levenszon het toppunt. Sommigen glimlachten en noemden het een artistieke uitmiddelpuntigheid, anderen beschouwden het als een verstandige voorziening, met het oog op de vreemdsoortige toestanden, die zich van dag tot dag in Parijs destijds openbaarden, maar voor allen bleef het wezenlijk motief dezer apotheose een onoplosbaar raadsel. Hoe het zij, Marguerite St. Just huwde op zekeren mooien dag Sir Percy Blakeney, zonder eenige kennisgeving aan haar vrienden, zonder de soirée de contrat (avondpartij van aanteekening) of trouwdiner, waarmede iedere nette huwelijksverbintenis gepaard gaat.

      Hoe die idiote, saaie Engelschman ooit werd opgenomen in den intellectueelen kring, die zich bewoog om „de schranderste vrouw in Europa”, zooals zij eenparig door haar vereerders genoemd werd, niemand waagde zich eraan, om dit verschijnsel te verklaren.

      Haar intieme vrienden wisten, dat Marguerite St. Just niets gelegen was aan geld en zij nog minder zich bekreunde om een adellijken titel.

      Wat Sir Percy zelf betrof; zijn voornaamste hoedanigheden om haar echtgenoot te zijn bestonden in zijn blinde vergoding van Marguerite, zijn aanzienlijken rijkdom en de hooge gunst, die hij genoot aan het Engelsche hof.

      Hoewel hij in den jongsten tijd een figuur was geweest, die in voorname Engelsche kringen de aandacht trok, had hij het grootste gedeelte zijner jeugd buitenslands gesleten. Zijn vader, wijlen Sir Algernon Blakeney, had het schrikkelijk ongeluk gehad zijn aangebeden jeugdige gade ongeneeslijk krankzinnig te zien worden, na een gelukkige echtvereeniging van slechts een tweetal jaren. Percy had juist het levenslicht aanschouwd, toen wijlen Lady Blakeney aangetast werd door de vreeselijke ziekte, welke in die dagen als hopeloos werd beschouwd en als de vloek Gods over het geheele gezin uitgekreten. De dood zijner ouders, die kort na elkander stierven, maakte hem vrij man op eenentwintigjarigen leeftijd, en daar zijn vader Sir Algernon een eenvoudig en afgezonderd leven had geleid, was het groot vermogen der Blakeney’s tot millioenen aangegroeid.

      Sir Percy Blakeney had heel wat in den vreemde rondgedoold, alvorens hij zijn schoone Fransche vrouw naar Engeland bracht. De voorname kringen van die dagen toonden zich bereid beiden met open armen te ontvangen. Sir Percy was rijk, zijn vrouw zeer begaafd, en de Prins van Wales vereerde beiden met zijn gunstbetoon. Binnen zes maanden waren zij de toonaangevers in mode en levenswijze. Iedereen wist, dat Sir Percy bekrompen geestvermogens bezat, maar de samenleving aanvaardde hem, maakte veel werk van hem, omdat zijn rossen de schoonste waren der Engelsche stoeterijen, zijn feestmalen de luisterrijkste, zijn wijnen de uitgezochtste der gaarden, zijn kleeding het onderwerp uitmaakte van aller gesprekken. Wat aangaat zijn huwelijk met de „schranderste vrouw in Europa”, welnu, hij kon zijn noodlot niet ontgaan, en niemand beklaagde hem, omdat hij zich dit lot zelf beschoren had. Er waren jonge dames in Engeland te kust en te keur, die volkomen bereid zouden geweest zijn hem te helpen in het verteren van het fortuin der Blakeney’s. Bovendien viel Sir Percy geen medelijden ten deel, omdat hij dit niet scheen te verlangen, hij was zeer trotsch op zijn schrandere vrouw en bekreunde er zich niet om, dat zij zich te zijnen koste amuseerde en in het publiek den draak met hem stak.

      In zijn prachtig huis te Richmond speelde hij voor zijn schrandere vrouw de tweede viool met onverstoorbare goedmoedigheid, juweelen en allerlei soort luxueuze zaken aan haar verkwistend, wat zij zich met uitnemende gratie liet welgevallen, zijn gasten ontvangende met dezelfde minzaamheid, waarmede zij de intellectueele coterie van Parijs had welkom geheeten.

      Sir Percy Blakeney was bepaald een man van knap uiterlijk, in weerwil van zijn druilerigen blik. Hij was altijd onberispelijk gekleed naar den smaak van een „Incroyable”1. Op dezen September achtermiddag droeg hij een satijnen bovenkleed, in het middel zeer kort gesneden, een vest met breede opslagen en nauwe gestreepte broek. In dat kostuum zou men zijn massieve gestalte hebben kunnen bewonderen, zoo zijn gemaaktheid en idiote lach niet alles bedorven hadden.

      Hij kwam lijzig de ouderwetsche gelagkamer binnen, den regen afschuddend van zijn fraaie kleeding, en vervolgens zijn druilig blauw oog met een stukje glas in gouden montuur wapenend, overzag hij het gezelschap, dat plotseling door een pijnlijk stilzwijgen werd aangegrepen.

      „Hoe maak je ’t, Thony? Hoe gaat ’t, Foulkes?” zei hij, de twee jongelui herkennend en hun de hand drukkend. „Heb je ooit zoo’n hondenweer beleefd? Beroerd klimaat hier.”

      Marguerite had zich naar haar echtgenoot gekeerd en mat hem van het hoofd tot de voeten, met een ondeugend knipoogje in haar vroolijke blauwe kijkers.

      „Nou!” hernam Sir Percy na een paar minuten stilte, toen niemand iets te berde bracht, „wat kijken jullie allen nuchter.... Wat is er gaande?”

      „O, niets, Sir Percy,” antwoordde Marguerite, „niets om je gelijkmoedigheid te verstoren—alleen maar een affront voor je vrouw.”

      „La, la, mijn beste, wat je zegt. Wie was

Скачать книгу


<p>1</p>

Overdreven fatterige kleeding in de Fransche revolutiejaren van 1792–94.