De Roode Pimpernel. Emma Orczy
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу De Roode Pimpernel - Emma Orczy страница 5
Hij knikte tegen het gezelschap, toen hij Sally’s middel losliet en trad op den haard toe, om zich te warmen en te drogen. Dit doende, wierp hij een snellen, eenigszins argwanenden blik op de twee vreemdelingen, die kalm hun dominospel hadden hervat, en een oogenblik trok een wolk van onrust over zijn joviaal jeugdig gelaat.
Maar ook een oogenblik slechts, in het volgend richtte hij zich tot Mr. Hempseed.
„Wel, Mr. Hempseed, hoe staat het met de vruchten?”
„Treurig, milord, treurig,” antwoordde Mr. Hempseed droevig, „maar wat kan men ook verwachten van een regeering, die de schurken aan den overkant in Frankrijk begunstigt, die er op uit zijn hun koning en hun ganschen adel te vermoorden!”
„Ja, daar gaat het naar toe,” zei lord Anthony, „ze pakken van deze laatsten allen, op wie ze de hand kunnen leggen. Maar we hebben eenige vrienden, die van avond hier verwacht worden, en wien het gelukt is, aan hun klauwen te ontsnappen.”
Bij het uiten dezer woorden wierp de jonkman een blik naar de rustige vreemdelingen in den hoek, alsof hij hen tartte hem tegen te spreken.
„En zij hebben dit aan u te danken, milord, en aan uw vrienden, zoo ik heb hooren zeggen,” zei Mr. Jellyband.
Maar terstond daarop viel de waarschuwende hand van lord Anthony op den arm van den gastheer.
„St!” zei hij met een blik op de vreemdelingen.
„O, dat is alles in orde, milord,” antwoordde Jellyband, „maak u niet ongerust. Ik zou niets gezegd hebben, als ik niet wist, dat we onder vrienden zijn. Die meneer, daar aan den overkant, is een even trouw, loyaal onderdaan van Koning George als u zelf, milord.”
„Zoo, dan is alles goed,” zei lord Anthony. „Maar zeg me eens, hebt u niemand anders hier als logeergast?”
„Niemand, milord, ook niet te wachten, ten minste—”
„Ten minste?”
„Niemand, tegen wien uwe lordschap bedenking zou hebben, geloof ik.”
„Wie is dat?”
„Sir Percy Blakeney en zijn echtgenoote zullen aanstonds hier komen, maar zij zijn niet van plan te blijven—”
„Lady Blakeney?” informeerde lord Anthony met eenige verbazing.
„Ja, milord. De schipper van Sir Percy was zoo even hier. Hij zegt, dat de broeder van Milady vandaag per Day Dream, Sir Percy’s jacht, naar Frankrijk oversteekt, en Milady hem tot hier zal vergezellen, om dan afscheid van hem te nemen.”
Sally was al dien tijd druk in de weer geweest om de tafel aan te richten voor het souper. Het zag er alles appetijtelijk uit, met een grooten bundel prachtig gekleurde dahlia’s in het midden, de schitterende koperen kroezen en het blauw porselein.
„Voor hoeveel personen moet ik dekken, milord?”
„Vijf couverts, mooie Sally, maar laat er eten genoeg voor minstens tien zijn—onze vrienden zullen vermoeid wezen van de reis en hongerig, naar ik hoop. Wat mij aangaat, ik zou van avond het heele souper kunnen verorberen.”
„Ik geloof, dat ze zijn gekomen,” zei Sally opgewonden, daar men nu duidelijk een nog verwijderd paardengetrappel en het rollen van een rijtuig, dat al nader kwam, kon hooren.
Er ontstond een algemeene beweging in de gelagkamer. Een ieder was nieuwsgierig de voorname vrienden van lord Anthony, die over het Kanaal gekomen waren, te ontmoeten. Miss Sally wierp een paar snelle blikken in den kleinen spiegel, die aan den wand hing, en onze waardige Mr. Jellyband begaf zich naar buiten, ten einde in persoon zijn gedistingeerde gasten welkom te heeten. Alleen de twee vreemdelingen in den hoek eindigden kalm hun dominopartij en wierpen zelfs geen enkelen blik naar de deur.
„Rechtuit, Comtesse, de deur aan uw rechterhand,” zei een aangename stem in de gang.
„Zie zoo, daar zijn ze, en allen gezond,” zei lord Anthony. „Pak nu je biezen, mooie Sally, en laat eens zien, hoe gauw je de soep kunt opdisschen.”
De deur werd wijd open gezet, en, voorgegaan door Mr. Jellyband, die voortdurend voor zijn gasten boog en hen verwelkomde, trad een gezelschap van vier personen—twee dames en twee heeren de gelagkamer binnen.
„Welkom, welkom in Oud-Engeland!” zei lord Anthony haastig toetredend en den nieuw aangekomenen beide handen toestekend.
„Ah, u zijt lord Anthony Dewhorst, geloof ik,” zei een der dames met sterken vreemden tongval.
„Om u te dienen, Mevrouw,” antwoordde hij, op hoofsche manier de beide handen der dames kussend. Daarop richtte hij zich tot de heeren en drukte hun warm de hand.
Sally hielp reeds de dames om zich te ontdoen van haar reismantels, en een algemeene beweging ontstond onder de aanwezigen in de gelagkamer. Allen sloegen nieuwsgierig, maar toch eerbiedig, de vreemdelingen gade.
„Ach mijne heeren, wat zal ik u zeggen?” sprak de oudste der twee vrouwen, terwijl ze een paar fraaie, aristokratische handen uitstrekte over het flikkerend haardvuur en met onuitsprekelijke dankbaarheid eerst lord Anthony, vervolgens een der jonge mannen aanzag, die met haar gezelschap waren meegekomen.
„Dat u blijde zijt, Comtesse, u op Engelsch grondgebied te bevinden,” vulde lord Anthony aan, „en u niet al te zeer van den moeilijken overtocht hebt geleden.”
„Inderdaad, inderdaad zijn we verheugd in Engeland te zijn aangekomen,” zeide zij met tranen in de oogen.
Haar stem had een muzikalen klank; kalme waardigheid sprak uit de fraaie aristokratische trekken, met hun rijkdom van sneeuw-witten haartooi, hoog boven het voorhoofd opgenomen, naar de mode dier dagen.
„Ik mag onderstellen, dat mijn vriend Sir Andrew Foulkes zich als gezellig reisgenoot zal hebben onderscheiden, mevrouw?”
„Zeker, Sir Andrew was de voorkomendheid in persoon. Hoe zullen mijn kinderen en ik u allen genoeg kunnen danken, Mijneheeren?”
Haar metgezellin, een elegante, jeugdige verschijning, met wier vermoeid en bedrukt uiterlijk men medelijden kreeg, had nog geen woord gesproken, doch haar oogen zagen op van het vuur en zochten die van Sir Andrew Foulkes, die den haard was genaderd. En toen ze zijn blik had ontmoet, die met bewondering rustte op het aanvallig gelaat vóór hem, overtoog een warmer gloed haar bleeke wangen.
„Dit is dus Engeland,” zei ze, met kinderlijke nieuwsgierigheid beschouwend het groot open haardvuur, de houten balken en de boeren met hun joviale, roodachtige Britsche tronies.
„Een stukje ervan, Mademoiselle,” antwoordde Sir Andrew glimlachend, „maar het is alles tot uw dienst.”
Het jonge meisje bloosde andermaal, maar ditmaal was het een heldere lach, die haar tenger gezichtje deed schitteren. Zij sprak geen woord, ook Sir Andrew deed er het zwijgen toe; toch begrepen deze twee jonge menschen elkander, zooals jeugdig bloed in de heele wereld dit doet en gedaan