Een Hemel Van Spreuken . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Hemel Van Spreuken - Морган Райс страница 5
Nauwelijks een seconde later zat Romulus op haar. Hij draaide haar om en sloeg haar in haar gezicht. Hij raakte haar zo hard dat de pijn via haar kaak door haar hele gezicht ging, en ze bijna het bewustzijn verloor.
Luanda voelde hoe ze hoog boven Romulus’ hoofd werd opgetild, en ze keek vol afschuw toe hoe hij naar de rand van de brug liep, met de intentie om haar over de rand te gooien. Hij schreeuwde van woede terwijl hij daar stond.
Luanda zag de steile val, en wist dat ze er geweest was.
Maar Romulus stond met trillende handen bij de afgrond, en leek na te denken. Terwijl haar leven aan een zijden draadje hing, leek hij van gedachten te veranderen. Hij wilde duidelijk niets liever dan haar over de rand gooien—maar hij kon het niet. Hij had haar nodig om zijn doel te bereiken.
Uiteindelijk liet hij haar zakken. Hij sloot zijn armen stevig om haar heen, en kneep het leven bijna uit haar. Toen haastte hij zich weer de brug over, richting zijn mensen.
Deze keer bleef Luanda slap in zijn armen hangen, half bewusteloos van de pijn. Er was niets meer dat ze kon doen. Ze had het geprobeerd—en ze had gefaald. Nu kon ze niets anders doen dan toekijken hoe ze haar lotsbestemming tegemoet ging. De wervelende mist van het Ravijn rees op en verdween weer net zo snel. Luanda had het gevoel alsof ze naar een andere planeet werd meegenomen, naar een plek waarvan ze nooit meer zou terugkeren.
Eindelijk bereikten ze de andere kant van het Ravijn, en terwijl Romulus zijn laatste stap zette, begon de mantel om zijn schouders te vibreren en fel rood te gloeien. Romulus liet Luanda als een oude aardappel op de grond vallen, en ze viel hard.
Romulus’ soldaten, die bij de rand van de brug stonden, staarden hem aan. Ze waren duidelijk bang om te testen of het Schild echt was uitgeschakeld.
Romulus greep geïrriteerd één van de soldaten, tilde hem boven zijn hoofd en gooide hem de brug op, recht op de onzichtbare muur af die eens het Schild was. De soldaat schreeuwde en zette zich schrap voor een zekere dood, verwachtend dat hij in as op zou gaan.
Maar deze keer gebeurde er iets anders. De soldaat vloog door de lucht, belandde op de brug, en rolde door. De soldaten keken verbijsterd toe hoe hij tot een halt kwam—levend.
De soldaat, die nog het meest geschokt van iedereen was, ging rechtop zitten en keek hen aan. Hij had het gehaald. En dat kon maar één ding betekenen: het Schild was uitgeschakeld.
Romulus’ leger begon te juichen, en als één stormden ze de brug op. Luanda kromp ineen en trachtte uit de weg te blijven terwijl ze als een kudde olifanten langs haar denderden.
Haar land zoals ze het kende was er geweest.
HOOFDSTUK DRIE
Reece stond bij de rand van de lava kuil en keek vol ongeloof naar beneden terwijl de grond onder hem hevig trilde. Hij kon nauwelijks bevatten wat hij zojuist had gedaan. Zijn spieren deden nog steeds pijn van het dragen van de rots.
Hij had zojuist met machtigste wapen in de Ring vernietigd, het wapen van de legende, het zwaard van zijn voorouders, het wapen van de Uitverkorene, het enige wapen dat het Schild in stand hield. Hij had het in een kuil met gesmolten vuur gegooid en hij had het zien opvlammen, zien smelten, en in het niets zien verdwijnen.
Het was voorgoed verloren.
De grond was gaan trillen, en het leek niet meer te stoppen. Reece worstelde om in balans te blijven terwijl hij bij de afgrond vandaan liep. Het voelde alsof de wereld om hem heen instortte. Wat had hij gedaan? Had hij het Schild vernietigd? De Ring? Had hij de grootste fout van zijn leven begaan?
Reece stelde zichzelf gerust door de gedachte dat hij geen keus had gehad. De rots en het Zwaard waren simpelweg te zwaar voor hen om hier weg te krijgen—laat staan om er weer mee naar boven te klimmen—of om aan deze gewelddadige wilden te ontsnappen. Hij had zich in een wanhopige situatie bevonden, een situatie die om een wanhopige oplossing had gevraagd.
Maar hun wanhopige situatie was nog niet veranderd. Reece hoorde het geluid van de duizenden wezens om hen heen, het irritante gekletter van hun tanden, hun gelach en hun gegrom. Ze klonken als een leger van jakhalzen. Het was duidelijk dat ze boos waren; hij had hun kostbare bezit weggenomen, en ze leken vastberaden om hem te laten boeten.
Hoe slecht de situatie er enkele momenten eerder ook uit had gezien, het was nu nog veel slechter. Reece zag de anderen—Elden, Indra, O’Connor, Conven, Krog en Serna—allemaal vol afschuw neerkijken op de lava kuil, en vervolgens wanhopig om zich heen kijken. Duizenden Faws kwamen van alle kanten op hen af. Reece was erin geslaagd om het Zwaard te sparen, maar hij had niet verder gedacht, en had niet nagedacht over hoe hij zichzelf en de anderen in veiligheid kon brengen. Ze waren nog steeds compleet omsingeld, en er was geen uitweg.
Reece was echter vastberaden om er één te vinden, en nu ze de last van het Zwaard niet meer hadden, konden ze tenminste snel bewegen.
Reece trok zijn zwaard, en het distinctieve geluid van metaal sneed door de lucht. Waarom zouden ze afwachten tot die beesten aanvielen? Hij zou vechtend ten onder gaan.
“AANVALLEN!” schreeuwde Reece naar de anderen.
Ze trokken hun wapens en volgden hem op de voet terwijl hij recht op de menigte van Faws afstormde. Hij haalde uit met zijn zwaard en doodde hen links en rechts. Naast hem hief Elden zijn strijdbijl en hakte twee koppen tegelijk af, terwijl O’Connor zijn boog trok en al rennend pijlen afvuurde op iedereen die op zijn pad kwam. Indra snelde behendig naar voren en stak er twee in het hart met haar korte zwaard, terwijl Conven zijn beide zwaarden trok en schreeuwend als een gestoorde aanviel. Serna zwaaide zijn strijdknots rond en Krog zijn speer, en beschermde hun achter flank.
Ze waren als een vechtmachine. Als één vochten ze hun weg door de dikke menigte terwijl ze wanhopig trachtten te ontsnappen. Reece leidde hen een kleine heuvel op en mikte op de hoger gelegen grond.
Ze gleden uit terwijl ze klommen. De grond trilde nog steeds en de helling was steil en modderig. Ze verloren hun evenwicht en Reece werd door enkele Faws besprongen, die met hun klauwen naar hem uithaalden en hem beten. Hij draaide om zijn as en sloeg hen; ze waren erg volhardend en klampten zich aan hem vast, maar hij slaagde erin hen van zich af te werpen en hen neer te steken voor ze weer konden aanvallen. Reece bloedde hevig maar hij bleef doorvechten, zoals ze allemaal deden. Als ze maar konden ontsnappen.
Terwijl ze eindelijk de hoger gelegen grond bereikten, pauzeerde Reece even. Hij stond daar, snakkend naar adem, en ving een glimp op van de rotswand van het Ravijn, voor die weer werd verzwolgen door de dikke mist. Hij wist dat het daar was, hun levenslijn naar de oppervlakte, en hij wist dat ze het moesten halen.
Reece keek over zijn schouder en zag duizenden Faws de heuvel op stormen, zoemend, klappertandend. Het afschuwelijke geluid was luider dan ooit tevoren, en hij wist dat ze hen niet zouden laten gaan.
“En ik dan?” sneed een stem door de lucht.
Reece draaide zich om en zag Centra staan. Hij was nog steeds hun gevangene; hij stond naast de leider, en een andere Faw hield een mes tegen zijn keel.
“Laat me niet achter!” schreeuwde hij. “Ze zullen me doden!”
Reece stond daar, brandend