De dood van Sherlock Holmes — De terugkeer van Sherlock Holmes. Doyle Arthur Conan

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De dood van Sherlock Holmes — De terugkeer van Sherlock Holmes - Doyle Arthur Conan страница 11

De dood van Sherlock Holmes — De terugkeer van Sherlock Holmes - Doyle Arthur Conan

Скачать книгу

die glans en maakte plaats voor een blik van teleurstelling. Dat was mij genoeg. Niemand dan Alex Fairbaim was het, wiens stap zij gemeend had te hooren. Als ik hem toen had gezien, zou ik hem vermoord hebben, want ik was altijd een dolleman, als mijn drift was opgewekt. Mary zag het onheilspellend licht in mijn oogen en zij kwam op mij toe en legde haar hand op mijn arm:

      „Niet doen, Jim,” zeide zij, „niet doen!” — „Waar is Sarah?” vroeg ik. — „In de keuken,” was het antwoord. — „Sarah,” zeide ik binnenkomende, „deze Fairbaim moet bij mij nooit weer over den drempel komen.” — „Waarom niet?” vroeg zij. — „Omdat ik het zoo wil.” — „Och, als mijn vrienden niet goed genoeg voor dit huis zijn, dan ben ik er ook niet goed genoeg voor,” zeide zij. — „Ge kunt doen wat ge verkiest,” gaf ik ten antwoord, „maar als Fairbaim zich hier weer vertoont, zal ik u een van zijn ooren als een aandenken zenden.” Mijn gezicht joeg haar, geloof ik, schrik aan, want zij gaf mij geen antwoord en nog dienzelfden avond verliet zij mijn huis.

      Was het een duivelachtige trek in het karakter van deze vrouw of wilde zij mij tegen Mary opzetten, door haar tot een slecht gedrag te verleiden; wat hiervan moge zijn, zij huurde twee straten verder een huis en verhuurde daarvan kamers aan zeelieden. Fairbaim placht bij haar te vertoeven, als hij van zijn reizen terugkwam en Mary ging er heen om met haar zuster en hem te drinken. Hoe dikwijls zij er heen ging, weet ik niet, doch op zekeren dag volgde ik haar, en juist toen ik binnenkwam, ontsnapte Fairbaim over den tuinmuur, lafbek die hij was. Ik zwoer mijn vrouw, haar te zullen vermoorden, als ik haar weer in zijn gezelschap aantrof en nam haar mee naar huis, snikkende en bevende en wit als een stuk papier. Van dit oogenblik af was er geen zweem van liefde meer tusschen ons. Ik zag, dat zij mij haatte en vreesde en als de gedachte daaraan mij tot drinken dreef, verachtte zij mij.

      Sarah vond het leven te Liverpool niet aangenaam meer en zij vertrok, naar ik dacht, om weer met haar zuster te Croydon samen te wonen en te huis sukkelden de zaken voort, als in den laatsten tijd. En toen kwam deze laatste week met al haar ellende en ongeluk.

      Het gebeurde zoo. Wij waren met de May Day vertrokken voor een reis van zeven dagen, maar de boot had averij bekomen, zoodat wij in de haven moesten terugkeeren. Ik ging van boord naar huis, denkende, dat het voor mijn vrouw een heele verrassing zoude zijn en zij nog blijde zou wezen, nu ik zoo spoedig terugkwam; doch juist toen ik de straat insloeg, waar ik woonde, kwam daar een cab voorbij en daarin zat mijn vrouw naast Fairbaim en de twee praatten en lachten zonder een enkele gedachte aan mij en daar stond ik nu op den weg te kijken.

      Van dat oogenblik was ik mij zelf geen meester meer en het komt mij alles als een verwarde droom voor, als ik er aan denk. Ik had ook kort geleden veel gedronken en deze beide zaken te zamen brachten mij geheel van streek. Ik voel nu een kloppen in mijn hoofd als van een smidshamer, maar op dien morgen was het een razen en bruisen in mijn hersenen als van de Niagara.

      Een oogenblik stond ik besluiteloos; toen snelde ik de cab achterna. Ik had een zwaren eikenhouten stok in de hand. Zij stapten weldra uit aan het spoorwegstation. Daar stonden veel menschen voor het loket en zoo kon ik hen dicht naderen zonder door hen gezien te worden. Zij namen kaartjes voor New-Brighton. Ik deed eveneens en stapte in een spoorweg-coupé drie rijtuigen achter de hunne. Toen zij het doel van hun tocht hadden bereikt, wandelden zij langs de parade, en ik zorgde er voor nooit meer dan een honderd el van hen af te wezen. Ten laatste zag ik hen een boot huren om een roeitochtje te maken; want het was een zeer warme dag en zij dachten ongetwijfeld, dat het op het water koeler zou wezen.

      Het was of zij in mijn handen waren overgeleverd. Er hing een lichte mist over het water, zoodat men maar een paar honderd el ver kon zien. Ik huurde een boot voor mij alleen en roeide hen achterna. Ik kon het zog van hun vaartuigje zien; maar zij voeren bijna even snel als ik en zij waren zeker wel een mijl van de kust, toen ik hen inhaalde. De mist was als een gordijn rondom ons en wij drieën bevonden ons in de ruimte door dat gordijn ingesloten. Mijn God, zal ik ooit de uitdrukking op hun gezicht vergeten, toen zij zagen wie er in de boot was, die op hen invoer?

      Zij gaf een luiden gil. Hij vloekte als een dolle en stiet met een riem naar mij; hij las zijn doodvonnis in mijn oogen. Met mijn linkerhand greep ik den riem vast en met de andere hand bracht ik hem met mijn zwaren stok een slag op zijn hoofd toe, dat zijn schedel vermorzeld werd als een ei. Ik zou haar misschien gespaard hebben niettegenstaande mijn vreeselijke woede; maar zij sloeg haar armen rond zijn hals onder het luide uitroepen van zijn naam: Alex. Ik sloeg nog eens en zij lag dood naast hem. Toen was ik als een wild dier, dat bloed geproefd heeft. Was Sarah daar geweest, zij zou hetzelfde lot hebben ondergaan. Ik haalde mijn mes voor den dag en... ik heb genoeg gezegd, het gaf mij een woest genot, toen ik dacht, hoe Sarah, als zij zulke bewijzen van mijn daad ontving, zou gevoelen wat haar bemoeizucht had teweeggebracht. Toen bond ik de lijken in de boot, stiet een plank los en liet zoo de boei met de lijken er in zinken. Ik wist wel, dat de eigenaar van de boot zou denken, dat zij uit den koers geraakt en naar zee zouden zijn gedreven. Ik knapte mij wat op, ging weer aan land en kwam weer aan boord, zonder dat iemand ter wereld kon vermoeden, wat er had plaats gevonden. Dien nacht maakte ik het postpakket voor Sarah Cushing klaar en den volgenden dag verzond ik het van Belfast.

      Daar hebt ge nu de geheele waarheid. Ge moogt mij ophangen of met mij doen, wat u goeddunkt, doch gij kunt me niet zoo zwaar straffen, als ik reeds gestraft ben. Ik kan mijn oogen niet sluiten of ik zie de twee gezichten mij aanstaren, zooals op het oogenblik, toen mijn boot op hen aanvoer. Ik vermoordde hen vlug, maar zij vermoorden mij nu langzaam en zoo ik nog den nacht beleef, zal ik toch voor morgen dood of krankzinnig zijn. Ge zult me toch niet alleen in een cel opsluiten, mijnheer? Doe het niet als ik u om medelijden mag smeeken, en moogt gij op den dag van uw doodsstrijd behandeld worden, zooals gij mij nu behandelt.”

      „Wat zegt gij er van, Watson?” zei Holmes, toen hij het papier uit de hand legde. „Waartoe dient nu al deze ellende, dat geweld en die angst? De Voorzienigheid zal daarmee een doel willen bereiken, of anders zou de wereld geregeerd worden door een noodlot en dat mogen we niet aannemen. Maar welk doel? Hier staan we nu voor een raadsel, van welks oplossing het menschelijk verstand nog even ver verwijderd is als ooit te voren, en dat ons misschien nooit opgelost zal worden.”

      III.

      De klerk van den effectenhandelaar

      Korten tijd na mijn huwelijk had ik een praktijk in het district Paddington gekocht. De oude Dr. Farquhar, van wien ik die overnam, had in zijn tijd een uitgebreide praktijk gehad, doch op gevorderden leeftijd was die zeer verminderd, hoofdzakelijk ten gevolge van een kwaal, waaraan hij leed, een soort St. Vitusdans. Het publiek denkt gewoonlijk, dat iemand, die eens anders kwalen wil genezen, zelf gezond moet zijn en het wantrouwt den geneesheer, die geen geneesmiddelen kent voor zijn eigen ziekte. Zoo was ook, naarmate mijn voorganger zwakker werd, het aantal zijner patiënten afgenomen, tot het in 't laatst geslonken was van ongeveer twaalfhonderd tot weinig meer dan driehonderd in 't jaar. Ik vertrouwde evenwel op mijn jeugd en geestkracht en was overtuigd in weinig jaren wel een bloeiende praktijk te kunnen krijgen.

      Gedurende de eerste drie maanden, nadat ik mij in Paddington gevestigd had, zag ik weinig van mijn vriend Sherlock Holmes, want ik had het te druk, om hem in Baker-Street te bezoeken en hij zelf ging zelden anders uit dan waar zijn beroep hem riep. Ik was daarom verrast, op zekeren morgen in Juni, terwijl ik na het ontbijt het British Medical Journal zat te lezen, de deurschel te hooren overgaan en kort daarna de luide stem van mijn vriend in de gang te vernemen.

      „Hé, mijn beste Watson,” zeide hij, de kamer binnenkomende, „het doet mij recht veel genoegen u te zien. Mevrouw Watson is zeker ook welvarend?”

      „Dank u, we zijn beiden zeer wel,” zeide ik, hem met warmte de hand drukkend.

      „En ik mag alzoo hopen,” vervolgde hij, nadat hij in den schommelstoel was gaan zitten, „dat de

Скачать книгу