De dood van Sherlock Holmes — De terugkeer van Sherlock Holmes. Doyle Arthur Conan
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу De dood van Sherlock Holmes — De terugkeer van Sherlock Holmes - Doyle Arthur Conan страница 9
„En de misdadiger?”
Holmes schreef een paar woorden op den achterkant van zijn naamkaartje en reikte het toen aan Lestrade over.
„Die is het,” zeide hij. „Gij kunt niet voor morgen avond op zijn vroegst een arrestatie bewerkstelligen. Het zou mij lief zijn, dat gij mijn naam niet in verband met deze zaak noemt, daar ik er de voorkeur aan geef alleen bij misdaden genoemd te worden, aan wier ontdekking eenige moeilijkheid is verbonden. Kom, Watson!”
Wij wandelden naar het station, terwijl Lestrade achterbleef en met een verrukt gezicht op het kaartje bleef staren, dat Holmes hem had gegeven.
„Deze zaak,” zeide Holmes, toen wij dien avond in onze woning in Baker-Street een sigaar zaten te rooken, „is er een, die, om ze goed te verklaren, ons noodzaakt uit de gevolgen tot de oorzaken te komen. Ik heb Lestrade verzocht ons de bijzonderheden mede te deelen, die ons nu nog ontbreken en die hij eerst te weten zal komen, als hij den misdadiger in hechtenis heeft genomen. Dat kan hem veilig worden toevertrouwd, want ofschoon hij weinig schranderheid bezit, is hij zoo vasthoudend als een bulhond, als hij eenmaal weet, wat hij doen moet, en het is inderdaad deze taaie volharding, die hem tot de eerste en de beste van Scotland Yard heeft gemaakt.”
„Gij zijt dus niet volkomen op de hoogte?” vroeg ik.
„Wat het wezenlijke der zaak betreft, wel. Wij weten, wie de bedrijver van de afkeerwekkende misdaad is, ofschoon een van de slachtoffers ons nog niet bekend is. Natuurlijk hebt gij uw eigen gevolgtrekking gemaakt.”
„Ik vermoed, dat het die Jim Browner is, de hofmeester van een Liverpoolsche boot, dien gij verdenkt.”
„O, 't is meer dan verdenken.”
„En toch zie ik slechts enkele vage aanwijzingen.”
„Voor mij integendeel is alles volkomen helder. Laat mij u een overzicht geven van de hoofdfeiten. Zooals gij weet, hebben wij geheel onbevooroordeeld het onderzoek begonnen. Bij ons bestond nog niets, dat op een vooraf gevormde meening geleek en dit is in zulke gevallen altijd een voordeel. Wij kwamen eenvoudig om waar te nemen en uit onze waarnemingen gevolgtrekkingen te maken. Wat zagen wij het eerst? Een zeer zachtzinnige en deftige dame, die geheel onschuldig aan eenig geheim was; een portret, dat zij mij liet zien, leerde mij, dat zij twee zusters had. Het kwam mij onmiddellijk in de gedachte, dat de doos voor een van deze beiden bestemd was geweest. Toen gingen wij in den tuin, zooals gij u herinnert, en wij zagen den zonderlingen inhoud van de kleine gele doos.
Het koord was er een, zooals wordt gebezigd door de zeilmakers aan boord van een schip en ik begreep terstond, dat onze nasporingen zich ook tot de zee moesten uitstrekken. Toen ik zag, dat het koord was vastgemaakt met een zeemansknoop, dat het in een havenstad op de post was bezorgd en dat het mannenoor was doorboord voor een oorring, iets dat veel meer bij zeelieden voorkomt dan bij andere menschen, was ik zeker, dat al de personen uit het treurspel onder den zeemansstand te zoeken waren.
Toen ik het adres van het pakje nauwkeurig bekeek, zag ik, dat het was afgezonden aan Miss. S. Cushing. Ofschoon nu de voornaam van de oudste zuster met een S. begon, kon het pakje evengoed aan een van de andere zusters zijn afgezonden. In dat geval moesten wij onze nasporingen van een geheel nieuwe basis beginnen. Daarom ging ik in huis om dit punt tot klaarheid te brengen. Juist had ik Miss Cushing verzekerd, overtuigd te zijn dat er een vergissing had plaats gehad, toen ik, zooals gij u herinnert, plotseling ophield. Ik had onverwachts iets opgemerkt, dat mij in de hoogste mate verraste en het veld van ons onderzoek aanzienlijk beperkte.
Als medicus weet gij, Watson, dat er geen lichaamsdeel is, dat bij de veschillende menschen zooveel verscheidenheid aanbiedt als het menschelijk oor. Van geen twee menschen zijn de ooren precies gelijk. In het Anthropological Journal van het laatste jaar vindt gij over dit onderwerp twee korte opstellen van mijn hand. Ik had daarom de beide ooren in de doos met den blik van een deskundige bezien en hun anatomische bijzonderheden nauwkeurig opgeteekend. Stel u dus mijn verrassing voor, toen ik, Miss Cushing aanziende, opmerkte, dat haar oor nauwkeurig overeenkwam met het vrouwenoor, dat ik zooeven had bezichtigd. Daar was dezelfde kortheid van de pinna, dezelfde breedte van de bovenoorlel, dezelfde ronding van het binnenkraakbeen. In alle kenmerkende onderdeelen kwamen de ooren volkomen overeen.
Natuurlijk zag ik terstond het gewicht van deze waarneming in. Het slachtoffer is klaarblijkelijk en waarschijnlijk zelfs een zeer naaste bloedverwant. Ik begon met haar over haar familie te praten en gij zult u herinneren, dat zij ons opeens eenige zeer te waardeeren bijzonderheden meedeelde.
In de eerste plaats was de naam van haar zuster Sarah en was haar adres voor korten tijd hetzelfde geweest als het hare, zoodat het zeer goed te verklaren is, hoe de vergissing kon plaats hebben, en voor wie het pakket bestemd was. Vervolgens sprak zij over dien hofmeester, gehuwd met de derde zuster, en daarna vernamen wij, dat hij een tijdlang zoo goed bevriend met Sarah was geweest, dat deze zelfs naar Liverpool was gaan wonen, om meer in de nabijheid der Browners te wezen, doch later had een twist verwijdering tusschen hen doen ontstaan. Deze twist had zelfs voor eenige maanden alle briefwisseling doen ophouden, zoodat ingeval Browner een pakje aan Miss Sarah wilde afzenden, het zeer natuurlijk is, dat dit aan haar oude adres geschiedde.
En nu is de zaak zich vrijwel begonnen te ontwarren. Wij hoorden, dat Miss Cushing een hofmeester tot schoonbroeder heeft, een ondernemend, hartstochtelijk man. Wij hadden reden te gelooven, dat zijn vrouw vermoord is geworden en dat een man — vermoedelijk een zeeman — tegelijkertijd met haar is vermoord. Natuurlijk kwam onmiddellijk de gedachte bij mij op, dat jaloezie de beweegreden tot de misdaad was. En waarom zouden deze bewijzen van de daad aan Miss Sarah Cushing zijn gezonden? Waarschijnlijk omdat zij tijdens haar verblijf te Liverpool de feiten aanbracht, die tot het treurspel de aanleiding waren. Gij weet misschien, dat de stoomboot, waarop Browner vaart, Belfast, Dublin en Waterford aandoet, zoodat, aangenomen dat de hofmeester den moord heeft bedreven en dadelijk daarna met zijn boot, de May Day, is vertrokken, Belfast de eerste plaats zoude zijn, waar hij zijn gruwelijk pakket op de post kon doen.
Tot zoover in mijn gevolgtrekkingen gekomen, was nog een tweede oplossing mogelijk, en ofschoon ik die voor onwaarschijnlijk hield, was ik besloten, mij dienaangaande zekerheid te verschaffen, alvorens verder te gaan. Een ongelukkig minnaar kon Mr. en Mrs. Browner vermoord hebben en in dit geval zou het mannenoor dat van den hofmeester Browner zijn. Waarschijnlijk was dit niet: maar het bleef mogelijk. Daarom zond ik een telegram aan mijn vriend Algar van de Liverpoolsche politie, waarin ik hem verzocht te onderzoeken, of Mrs. Browner te huis was en of Browner met de May Day was vertrokken. Toen gingen wij naar Wallington om Miss Sarah te bezoeken.
Ik was in de eerste plaats nieuwsgierig te zien, in hoever zich de familietrek ook in haar ooren vertoonde. Verder zou zij ons natuurlijk zeer belangrijke inlichtingen kunnen verstrekken, doch ik maakte mij hiervan geen illusie. Zij moest den vorigen dag gehoord hebben van de vreeselijke geschiedenis, waar geheel Croydon over sprak en zij alleen kon weten, voor wie het pakket bestemd was. Ware zij van plan geweest de justitie op het spoor te helpen, dan zou zij zich reeds tot de politie gewend hebben. Het was evenwel onze plicht haar op te zoeken. Wij bevonden, dat het bericht van de ontvangst van het pakket — want haar ziekte dateerde van dat oogenblik — zulk een indruk op haar had gemaakt, dat een hersenziekte er het gevolg van was. Het was volkomen duidelijk, dat zij ten volle begreep, wat dat pakket beteekende, maar even duidelijk was het, dat wij eenigen tijd zouden moeten wachten, aleer zij ons bij onze nasporingen van dienst kon zijn.
Wij konden echter haar hulp geheel ontberen. Toen wij aan het politiebureau kwamen, lag daar reeds het antwoord van Algar. Niets kon meer beslissend