Homo sum: Roman. Georg Ebers

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Homo sum: Roman - Georg Ebers страница 9

Homo sum: Roman - Georg Ebers

Скачать книгу

Hoewel dankbaar gestemd, was hij zich toch bewust, dat hij meer had kunnen uitrichten, dan hem het lot vergund had tot stand te brengen en te zijn. Hij was een steenhouwer gebleven, maar zijne beide zonen hadden in eene goede school te Alexandrië hunnen leertijd voleindigd.

      De oudste, Antonius, die reeds een eigen huis bezat, benevens vrouw en kinderen, was bouwmeester en werktuigkundige; de jongste, Polycarpus, een zeer begaafd jong beeldhouwer. Onder leiding van den oudsten was het statig kerkje van de oase-stad gebouwd. Polycarpus, die eerst sedert een maand terugkeerde, was van plan in de steengroeve zijns vaders werken van grooten omvang te ontwerpen en uit te voeren, want hij had de opdracht ontvangen om te Alexandrië het nieuwe voorhof van het prachtig gebouw, dat Sebasteum of Caesareum werd genaamd, te versieren met twintig leeuwen van graniet. Meer dan dertig kunstenaars hadden met hem naar den voorrang gedongen; doch oordeelkundige rechters hadden eenstemmig aan zijne modellen den prijs toegekend. De bouwmeester, die voor het herstel van de zuilengangen en vloeren van het voorhof zorg moest dragen, was zijn vriend, en had hem toegestaan de granietblokken, steenplaten en cylinders, die hij noodig had, uit de groeven van Petrus, en niet zooals gewoonlijk geschiedde, uit die van Syëne bij den eersten waterval te halen.

      Antonius en Polycarpus stonden thans met hun vader voor een groote tafel en gaven hem de verklaring van het plan, dat zij te zamen in de dunne waslaag op een bord hadden gegrifd. De jonge bouwmeester sloeg voor, over eene diepe doch smalle kloof, die de lastdieren niet konden ontgaan dan langs een verren omweg, een brug te leggen en vervolgens den afstand van de brug naar de zee, door een nieuw aan te leggen weg voor meer dan een derde te bekorten. De kosten voor dit werk waren spoedig te vinden uit de besparing van arbeidskracht, en wel stellig en zeker, wanneer men de transportschepen, niet, zooals tot hiertoe geschiedde, ledig liet terugkomen, maar in Klysma eene lading winstgevende artikelen uit Alexandrijnsche fabrieken deed innemen.

      Petrus, die in de raadsvergadering vaak als redenaar kon schitteren, sprak in het dagelijksch leven zeer weinig. Bij elken nieuwen voorslag van zijn zoon, sloeg hij de oogen op, als moest hij onderzoeken of de jonkman zijn verstand misschien niet verloren had, terwijl hij met zijne half onder een grijzen knevel verborgene lippen meesmuilde, ten teeken van bijval. Toen Antonius zijn plan, om namelijk de kloof, die hem in den weg lag, onschadelijk te maken, begon uiteen te zetten, bromde de senator: »Laat den slaven vleugels aangroeien; maak de zwarte maar tot raven en de witte tot meeuwen, dan kunnen zij daarover vliegen. Wat men al niet in de hoofdstad leert!”

      Zoodra het woord »brug” Antonius over de lippen was gekomen, zag hij den jongeling strak aan en zeide: »Het is maar de vraag of de hemel ons een regenboog wil leenen.” Toen Polycarpus hem daarop voorsloeg, door zijne Alexandrijnsche vrienden eenige cederbalken uit Syrië te laten komen, en zijn oudste zoon hem de teekening van den boog verklaarde, waarmede hij de kloof vast en zeker beloofde te overwelven, volgde hij zijne woorden met gespannen opmerkzaamheid. Daarbij fronsde hij zijne wenkbrauwen zóo onheilspellend en zag zóo somber, als vernam hij het bericht van een misdaad. Toch liet hij zijn zoon geheel uitspreken en prevelde alleen in den beginne: »kunststukken,” of: »ja, als ik eens de keizer was!”

      Eindelijk stelde hij duidelijke en bepaalde vragen, en ontving hij stellige en doordachte antwoorden. Antonius bewees door getallen, dat de verdiensten van eene leverantie voor het Caesareum meer dan drievierde gedeelte der gezamenlijke uitgaven zou dekken. Daarop nam Polycarpus het woord om te verzekeren, dat het graniet van den heiligen berg deugdelijker van gehalte en schooner van kleur was, dan dat van Syëne.

      »Wij arbeiden hier goedkooper dan aan den waterval,” viel Antonius hem in de rede. »Het vervoer der steenblokken zal ons niet zoo duur te staan komen, wanneer de brug en de weg tot aan zee klaar zijn en wij gebruik maken van den binnen weinige maanden weder bevaarbaren Trajanusstroom, die de Roode zee met den Nijl verbindt.”

      »En wanneer mijne leeuwen gelukken,” zeide Polycarpus, »en Zenodotus tevreden is met onzen steen en onzen arbeid, dan zou het weleens kunnen gebeuren, dat wij boven Syëne den voorrang verwierven, en wij een deel kregen van de kolossale bestellingen ten behoeve van de nieuwe residentie voor Constantijn, die thans alleen aan de steengroeven bij den waterval worden gedaan.”

      »De verwachting van Polycarpus is niet te hoog gespannen,” voegde Antonius hierbij, »want de keizer zoekt met zekeren koortsachtigen ijver Byzantium uit te breiden en te verfraaien. Aan ieder die een nieuw huis bouwt, wordt jaarlijks graan geleverd, en om lieden van onze soort, waarvan hij er nooit te veel kan hebben, tot zich te trekken, belooft hij aan bouwmeesters, beeldhouwers, ja zelfs aan bekwame arbeiders geheelen vrijdom van belastingen. Als wij hier de blokken en zuilen nauwkeurig en volgens de teekening afwerken, beslaan zij niet te veel plaats in de schepen, en niemand zal zoo goedkoop kunnen leveren als wij.”

      »En ook niet zoo goed,” hernam Polycarpus, »want gij zijt zelf een kunstenaar, vader, en kent de gesteenten beter dan iemand anders. Nooit zag ik zulk een schoon stuk graniet, zoo gelijkmatig van kleur, als het stuk dat gij voor den eersten leeuw heb uitgezocht. Ik zal hem hier op de plaats zelve geheel gereed maken, en ik geloof dat hij gezien zal mogen worden. ’t Is waar, mijn arbeid zal moeielijk de proef der vergelijking kunnen doorstaan met zoovele andere edele werken uit den bloeitijd der kunst, waarmede het Caesareum is opgevuld: doch ik zal mijn best doen.”

      »Het worden prachtige leeuwen,” zeide Antonius, terwijl hij zijn broeder met trots aanzag. »In de laatste jaren heeft niemand iets tot stand gebracht dat er bij halen kan, en ik ken mijne Alexandrijners. Zoo het meesterwerk uit het gesteente van den heiligen berg geprezen wordt, dan wil de geheele wereld graniet van dáar en van daar alleen hebben. Het komt er maar op aan te zorgen, dat het transport van steenen naar zee minder moeilijk en kostbaar wordt gemaakt.”

      »Beproeven wij het dan,” zeide Petrus, die onder dit gesprek zijner zonen zwijgend vóór hen op en neder had geloopen. »Beproeven wij het dan in godsnaam met den bruggebouw. Den weg zullen wij maken, wanneer de burgerij zich bereid verklaart de helft van de kosten te dragen, anders niet. Gij moogt het wel weten: gij zijt beiden flinke mannen geworden!”

      De jongste zoon greep zijne hand en bracht haar met innige hartelijkheid aan zijne lippen.

      Petrus liet de hand snel over ’s jongelings bruine lokken glijden, stak daarop zijn oudsten de sterke rechterhand toe en zeide: »Wij zullen het getal onzer slaven moeten vermeerderen. Roep uwe moeder, Polycarpus!”

      Met blijden spoed gaf de aangesprokene gevolg aan deze opdracht. Zoodra vrouw Dorothea, die met hare dochter Marthana en eenige slavinnen aan het weefgetouw zat, hem met gloeiende wangen het vrouwenverblijf zag binnenstormen, stond zij, ofschoon zij tamelijk gezet was, met jeugdige vlugheid op, en riep Polycarpus toe: »Heeft hij uw plannen goedgekeurd?”

      »Den bruggebouw, moeder, en alles, alles,” antwoordde de jongeling. »Schooner graniet voor mijne leeuwen, dan dat vader voor mij weet uit te zoeken, kan ik nergens vinden. Gij weet niet hoeveel genoegen mij dit doet voor Antonius! Maar met den weg zullen wij geduld moeten hebben. Hij wil terstond met u spreken.”

      Vrouw Dorothea bracht haar zoon, die reeds haar arm had gegrepen en trachtte haar met zich mede te trekken, door eene zachte beweging met de hand tot bedaren. Hoezeer zij echter in den blijmoedigen geestdrift van haren lieveling deelde, dat bewezen de tranen, die in hare goedige oogen opwelden.

      »Geduld, geduld, ik kom al,” zeide zij, terwijl zij haar arm losmaakte, om haar gewaad en hare grijze haren, die in grooten overvloed en goed onderhouden haar altijd nog vriendelijk en ongerimpeld gelaat omlijstten, te ordenen. »Ik heb het u vooruit wel gezegd. Wanneer ge uw vader verstandige dingen hebt voor te stellen, zal hij u hooren en uwe wenschen inwilligen, ook zonder mijne tusschenkomst. De vrouw moet zich niet met het werk der mannen bemoeien. De jeugd hanteert sterke bogen en schiet dikwijls het doel voorbij. Dat zou mij fraai staan, als ik uit kinderachtige liefde voor u beproeven wilde de sirene te spelen, ten einde het wijs verstand van den stuurman van dit huis, uw vader, door honingzoete woorden te streelen! – Gij lacht om zulk eene grijze sirene? maar de liefde vergeet

Скачать книгу