De Ellendigen (Deel 3 van 5). Victor Hugo

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Ellendigen (Deel 3 van 5) - Victor Hugo страница 10

De Ellendigen (Deel 3 van 5) - Victor Hugo

Скачать книгу

en werden eerst in 1794 tot brigades gevormd. Pontmercy streed te Spiers, te Worms, te Neustadt, te Turkheim, te Alzey en te Mainz, waar hij tot de tweehonderd behoorde, die de achterhoede van Houchard vormden. Met twaalf man hield hij achter den ouden wal van Andernach het corps van den prins van Hessen tegen en trok niet eerder naar het leger terug, dan toen het vijandelijk geschut een groote bres had geschoten. Onder Kleber was hij te Marchiennes en in het gevecht van Mont-Palissel, waar een kartetskogel hem den arm verbrijzelde. Toen trok hij naar het Italiaansche gebied en was een der dertig grenadiers, die met Joubert den Colde-Tende verdedigden. Joubert werd hiervoor tot generaal-adjudant en Pontmercy tot tweeden luitenant bevorderd. Pontmercy was aan Berthiers zijde te midden van het schrootvuur en het gevecht van Lodi, dat Bonaparte zeggen deed: Berthier is kanonnier, ruiter en grenadier geweest. Hij zag zijn ouden generaal Joubert te Novi vallen, juist toen hij, met opgeheven sabel, voorwaarts! riep. Met zijn compagnie, voor de benoodigdheden van den veldtocht, op een klein vaartuig ingescheept, dat van Genua naar ik weet niet welke kleine haven op de kust stevende, viel hij in een wespennest van zeven of acht Engelsche schepen. De Genueesche kommandant wilde de kanonnen in zee werpen, de soldaten tusschendeks verbergen en in de duisternis als koopvaardijschip doorsluipen. Maar Pontmercy deed de driekleur aan den mast hijschen en voer trotsch de kanonnen der Engelschen voorbij. Twintig mijlen verder nam hij met stijgende stoutmoedigheid een groot Engelsch transportschip, dat troepen naar Sicilië voerde en met manschappen en paarden tot aan de spuigaten volgeladen was.

      In 1805 behoorde hij tot de divisie Malher, die den aartshertog Ferdinand Gunzburg ontnam. Te Wettingen ving hij, in een hagelbui van kogels, kolonel Maupetit, die aan de spits van het 9e reg. dragonders doodelijk gekwetst werd, in zijn armen op. Hij onderscheidde zich te Austerlitz bij dien bewonderenswaardigen marsch, onder het vuur des vijands volbracht. Toen de cavalerie der keizerlijke russische garde een bataljon van het 4e linieregiment in de pan hakte, behoorde Pontmercy tot degenen, die wraak namen en deze garde overhoop wierpen. Toen gaf de keizer hem het kruis. Pontmercy zag achtereenvolgens Wurmser te Mantua, Melas in Alexandrië, Mack te Ulm krijgsgevangen maken. Hij behoorde tot het achtste corps van het groote leger, dat Mortier kommandeerde en Hamburg bemachtigde. Vervolgens ging hij over tot het 55e van linie, het voormalige regiment van Vlaanderen. Te Eylau was hij op het kerkhof, waar de heldhaftige kapitein Louis Hugo, oom van den schrijver van dit werk, alleen met zijn compagnie van drie-en-tachtig man gedurende twee uren de pogingen van het vijandelijke leger wederstond. Pontmercy was een van de drie, welke levend dit kerkhof verlieten. Hij was te Friedland. Vervolgens zag hij Moskou, toen de Beresina, toen Lutzen, Bautzen, Dresden, Wachau, Leipzig en de bergpassen van Gelenhausen; toen Montmirail, Chateau Thierry, Craon, de oevers der Marne, de boorden der Aisne, en de geduchte stelling van Laon. Als kapitein sabelde hij te Arnay-le-Duc, tien kozakken neer, en redde, niet zijn generaal, maar zijn korporaal. Bij deze gelegenheid werd hij getroffen, en haalde men uit zijn linkerarm niet minder dan zeven-en-twintig splinters. Acht dagen vóór de capitulatie van Parijs had hij met een kameraad geruild en was bij de cavalerie overgegaan. Want hij had wat men in den ouden tijd een dubbele hand noemde, d. i. het was hem hetzelfde, of hij als soldaat sabel en geweer hanteerde, dan wel als officier een escadron of bataljon kommandeeren moest. Uit deze door oefening verkregen bekwaamheid zijn verscheidene wapenhelden voortgekomen, zooals o. a. dragonders, die tegelijk ruiters en infanteristen zijn. Hij begeleidde Napoleon naar het eiland Elba. Te Waterloo was hij escadronschef bij de brigade curassiers van Dubois. Hij was ’t, die het vaandel van het bataljon Lunenburg veroverde, en het aan de voeten des keizers wierp. Toen was hij met bloed bedekt door een sabelhouw, dien hij dwars over het gezicht had gekregen. Toen riep hem de keizer tevreden toe: „Ge zijt kolonel, ge zijt baron, ge zijt officier van het legioen van eer!” Toen antwoordde Pontmercy: „Sire, ik dank u voor mijn weduwe.” Een uur later viel hij in den hollen weg van Ohain. En wie was nu die Georges Pontmercy? Het was de bandiet van de Loire.

      Men heeft nu reeds iets van zijn geschiedenis vernomen. Na den slag van Waterloo was het Pontmercy, die, zooals men zich herinnert, uit den hollen weg van Ohain was getrokken, gelukt zich weder bij het leger te voegen en, van de eene tot de andere ambulance, zich tot in het kantonnement der Loire voort te sleepen.

      De Restauratie had hem op halve soldij gesteld en vervolgens, natuurlijk onder opzicht, Vernon tot woonplaats aangewezen. Koning Lodewijk XVIII, al wat in de honderd dagen was gebeurd, als niet gebeurd beschouwende, had bijgevolg noch zijn hoedanigheid van officier van het legioen van eer, noch zijn rang van kolonel, noch zijn titel van baron erkend. Hij van zijn kant liet geen gelegenheid voorbijgaan om zich kolonel baron Pontmercy te teekenen. Hij had slechts één blauwen rok, en ging niet uit zonder er het lint van officier van het legioen van eer op te hechten. De procureur des konings deed hem verwittigen, dat hij hem wegens het onwettig dragen dezer decoratie zou vervolgen. Toen deze waarschuwing hem op officieuse wijze gegeven werd, antwoordde Pontmercy met bitteren glimlach: „Ik weet niet of ik geen Fransch meer versta, of dat gij ’t niet meer spreekt, maar dit weet ik, dat ik u niet begrijp.” – Vervolgens ging hij acht dagen achtereen met zijn lint uit. En men waagde het niet hem te verontrusten. Twee of drie keeren schreven de minister van oorlog en de generaal kommandant van het departement hem onder dit adres: Aan mijnheer den kommandant Pontmercy. Hij zond de brieven ongeopend terug. In dien zelfden tijd handelde Napoleon op St. Helena met de brieven van Sir Hudson Lowe aan generaal Bonaparte eveneens. Pontmercy was dan ook van dezelfde stof als zijn keizer gemaakt.

      Zoo waren te Rome ook carthageensche soldaten krijgsgevangen gemaakt, die weigerden Flaminius te groeten en die iets van Hannibal’s ziel in zich hadden. – Op zekeren ochtend toen hij den procureur des konings te Vernon op straat ontmoette, naderde hij hem en vroeg: „Is ’t geoorloofd, mijnheer de procureur des konings, dat ik mijn litteeken drage?”

      Hij had niets dan zijn zeer geringe halve soldij als escadronschef. Te Vernon had hij het kleinste huisje gehuurd, dat hij kon vinden. Men heeft gezien, hoe eenzaam hij er woonde. Tijdens het keizerrijk had hij, tusschen twee veldtochten in, den tijd gehad mejuffrouw Gillenormand te huwen. De oude burger had toen zuchtend en inwendig verontwaardigd zijn toestemming gegeven, zeggende: „De aanzienlijkste familiën zijn er toe gedwongen.” In 1815 was mevrouw Pontmercy, een alleszins bewonderenswaardige, verhevene, zeldzame en haar echtgenoot waardige vrouw, overleden en had hem een kind nagelaten. Dit kind zou den kolonel in zijne eenzaamheid een vreugd zijn geweest; maar de grootvader had gebiedend zijn kleinzoon opgeëischt, en verklaard dat hij hem, zoo men ’t kind niet gaf, onterven zou. De vader had zich in ’t belang van den kleine onderworpen, en was, toen hij zijn kind niet meer bezitten kon, de bloemen gaan liefhebben.

      Overigens had hij zich alles ontzegd; hij hield zich stil en nam geen deel aan samenzweringen. Hij verdeelde zijn gedachten tusschen de onschuldige dingen welke hij deed, en de grootsche dingen die hij verricht had. Hij bracht zijn tijd door met een ontluikende anjelier te verbeiden en Austerlitz te gedenken.

      Mijnheer Gillenormand had volstrekt geen omgang met zijn behuwdzoon. De kolonel was voor hem een bandiet, en hij was voor den kolonel een zotskap. Gillenormand sprak nooit van den kolonel dan om met „zijn baronie” te spotten. Men was nadrukkelijk overeengekomen, dat Pontmercy nooit zou pogen om zijn zoon te zien of te spreken, op straffe dat deze dan weggejaagd en onterfd teruggezonden zou worden. Voor de Gillenormands was Pontmercy een pestziekte. Zij wilden het kind op hun wijze opvoeden. Misschien had de kolonel ongelijk deze voorwaarden aan te nemen, maar hij onderwierp zich, in de meening dat hij er wel aan deed en slechts zich zelven opofferde.

      De erfenis van vader Gillenormand was gering, maar die van de oude juffrouw Gillenormand aanzienlijk. Deze jongedochter gebleven tante was rijk van moederszijde, en de zoon van haar zuster was haar natuurlijke erfgenaam. Dit kind, Marius geheeten, wist dat hij een vader had, maar niets meer. Niemand sprak er hem van. Evenwel waren het gefluister, de toespelingen en de oogwenken in de kringen, waar zijn grootvader hem bracht, allengs door den knaap opgemerkt, die eindelijk iets begon te begrijpen en, nu hij, zooals natuurlijk was, de denkbeelden en meeningen die, om zoo te spreken, de lucht waren welke hij ademde, langzamerhand in zich opnam, – slechts met schaamte en een beklemd hart aan zijn vader denken kon.

      Terwijl hij dus opgroeide, kwam de kolonel elke twee of drie maanden eens zoo heimelijk te Parijs, alsof hij

Скачать книгу