De Ellendigen (Deel 3 van 5). Victor Hugo

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Ellendigen (Deel 3 van 5) - Victor Hugo страница 11

De Ellendigen (Deel 3 van 5) - Victor Hugo

Скачать книгу

St. Sulpice, omstreeks het uur dat tante Gillenormand Marius naar de mis bracht. Daar, vreezende dat de tante mocht omzien, beschouwde hij, achter een pilaar verborgen, onbewegelijk en met ingehouden adem zijn kind. De dappere krijger was bang voor een oude vrijster.

      Hieruit was zijn kennismaking met den pastoor van Vernon, den abt Mabeuf, ontstaan.

      Deze achtenswaardige priester was de broeder van den kerkmeester van St. Sulpice, die dezen man dikwerf bij ’t aanschouwen van zijn kind bespied, en tevens ook het litteeken op zijn wang, en de tranen die in zijn oogen blonken opgemerkt had. Het gezicht van dezen man, die zoo volkomen een man geleek en als een vrouw weende, had den kerkmeester getroffen. Die gestalte was hem bijgebleven.

      Op zekeren dag zijn broeder te Vernon bezoekende, ontmoette hij kolonel Pontmercy op de brug en herkende in dezen den man van St. Sulpice. De kerkmeester sprak den pastoor over hem en beiden brachten, onder een of ander voorwendsel, den kolonel een bezoek. Dit werd door meerdere gevolgd. De kolonel, aanvankelijk zeer zwijgend, werd eindelijk zoo spraakzaam, dat de pastoor en de kerkmeester met de geheele geschiedenis bekend werden en wisten, dat Pontmercy zijn gansche geluk aan de toekomst van zijn kind opgeofferd had. Dit had ten gevolge, dat de pastoor achting en medelijden voor hem begon te gevoelen en de kolonel van zijn kant bijzondere genegenheid voor den pastoor kreeg. Trouwens, zoo beiden toevallig oprecht en goed zijn, is er niets dat inniger en gereeder samensmelt dan een oud priester en een oud soldaat. Want in den grond gelijken zij elkander. De een offert zich voor het vaderland hierbeneden, de ander voor dat hierboven op; een ander verschil is er niet.

      Tweemaal ’s jaars, op den 1 Januari en op den feestdag van St. Georges, schreef Marius zijn vader een brief uit plichtgevoel, welken zijn tante hem dicteerde, en die als uit een formulierboek gecopieerd was. Dit was alles wat Gillenormand toestond, en de vader antwoordde in zeer teedere brieven, die de grootvader in zijn zak stak, zonder ze te lezen.

      Derde hoofdstuk.

      Requiescant

      De salon van mevrouw de T. was al wat Marius Pontmercy van de wereld kende. ’t Was de eenige opening, door welke hij het leven kon inzien. Deze opening was donker, en hij ontving er meer koude dan warmte, meer duisternis dan licht door. Dit kind, enkel vreugd en licht, toen hij in deze zonderlinge wereld kwam, werd in korten tijd treurig en, wat nog meer met zijn jeugd in strijd was, ook ernstig. Door al deze statige en zonderlinge personen omgeven, schouwde hij met ernstige verbazing in ’t rond. Alles vereenigde zich om zijn verbazing te vermeerderen. In den salon van mevrouw T. waren oude adellijke, zeer eerbiedwaardige dames, als: Mathan, Noé, Levis, dat men als Levi, Cambis, dat men als Cambise uitsprak. Deze ouderwetsche tronies en bijbelsche namen vermengden zich in den geest van het knaapje met het oude testament, dat hij van buiten leerde, en wanneer zij daar alle in een kring om het wegstervend vuur zaten, ten halve door een groen gesluierde lamp verlicht, met haar strenge gezichten, grijs of wit haar en lange kleederen uit een andere eeuw, waarvan men niets dan de donkere kleur zag, en zij slechts zelden eenige tevens schuwe en majestueuse woorden spraken, aanschouwde de kleine Marius ze met verschrikte oogen, meenende, dat hij geen vrouwen, maar patriarchen en wijzen, geen menschen, maar spoken zag.

      Onder deze spoken bevonden zich verscheidene priesters, de gewone bezoekers van dezen ouderwetschen kring, en eenige edellieden: de markies de Sass… secretaris van mevrouw de hertogin de Berry; de markgraaf de Val… die onder het pseudoniem van „Charles Antoine” gelijkrijmende oden schreef; de prins de Beauf… die hoewel nog tamelijk jong een reeds grijzend hoofd en een jonge, geestige vrouw had, wier scharlakenrood fluweelen, laag uitgesneden kleederen met gouden snoeren deze sombere wereld verschrikten; de markies de C… de E… de man die het best van geheel Frankrijk de verschillende graden van wellevendheid kende; de graaf de M… een goed man met een welwillende kin; en de ridder de Port-de-Guy, steunpilaar der bibliotheek van de Louvre, het zoogenaamde koninklijke cabinet. Mijnheer de Port-de-Guy, een man met een kaal hoofd en eer verouderd dan oud geworden, verhaalde dat men hem in 1793, toen hij zestien jaar oud was, als oproermaker naar het bagno had gevoerd en daar met den tachtigjarigen bisschop de Mireboix aan dezelfde keten had geklonken, omdat deze als priester, gelijk hij als soldaat, den eed had geweigerd. Hun werk was, des nachts van het schavot de hoofden en lichamen der geguillotineerden van dien dag bijeen te rapen; en daar zij deze druipende rompen meestal op den rug droegen, hadden hun roode galeibuizen achter aan den kraag een korst bloed, die ’s ochtends droog en ’s avonds vochtig was. Van deze treurige verhalen vloeide het in den salon van mevrouw T. over. Men vloekte er Marat en verheerlijkte er Trestaillon. Eenige afgevaardigden van een thans verdwenen genre speelden er whist; het waren de heeren Thibord du Chalard, Memarchant de Gorincourt, en de vermaarde grappenmaker van de rechterzijde, de heer Cornet Dincourt. De baljuw van Ferrette, met zijn korte broek en spillebeenen, bezocht den salon soms als hij naar den heer Talleyrand ging. Hij was de metgezel in alle pleiziertjes van den graaf van Artois geweest, en in tegenstelling van Aristoteles die op Campaspe hurkte, had hij la Guimard op handen en voeten laten loopen en de wereld daardoor een wijsgeer vertoond, door een baljuw gewroken.

      Van de priesters vond men er den abt Halma, denzelfden die tot den heer Larose, zijn medearbeider aan la Foudre zeide: Wel! wie is er geen vijftiger! misschien een paar melkmuilen? Voorts de abt Letourneur, hofprediker, de abt Frayssinous, die nog geen graaf, of bisschop, of minister, of pair was, en een ouden priesterrok zonder knoopen droeg; de abt Keravenant, pastoor van Saint-Germain-de-Prés; dan de pauselijke nuntius, dan Monsignor Macchi, aartsbisschop van Nisibi, later kardinaal, merkwaardig door zijn langen, diepdenkenden neus, en een anderen Monsignor, getiteld: abbate Palmieri, huisprelaat, een der zeven protonotarissen van den H. Stoel, kanunnik der uitmuntende liberische baziliek, advocaat der heiligen, postulatore di Sancti, ’t geen tot de zaken der kanonisatie behoort en zooveel als: rekwestmeester van de hemelsche sectie beteekent. Eindelijk twee kardinalen, mgr. de la Luzerne en mgr. de C… T… Mgr. de kardinaal de la Luzerne was een schrijver, die eenige jaren later de eer zou hebben in den Conservateur naast Chateaubriand zijn artikels te teekenen. Mgr. de C… T… was aartsbisschop van Toulouse, en kwam dikwerf te Parijs om zich te ontspannen bij zijn neef den markies de T… die minister van marine en van oorlog is geweest. De kardinaal de C… T… was een kleine, vroolijke grijsaard, die onder zijn opgeschort priesterkleed zijn roode kousen vertoonde, en zich onderscheidde door zijn haat tegen de Encyclopedie en zijn bijzondere liefde voor het billard. Zoo zelfs dat zij, die destijds op zomeravonden de M… straat doorgingen, waar het hôtel van Cl… T… gelegen was, staan bleven om naar het stooten der ballen en de scherpe stem van den kardinaal te luisteren, die zijn conclavist, monseigneur Cottret, bisschop inpartibus van Carysta het: „Markeer, abt, ik caramboleer!” toeriep. De kardinaal de C… T… was door zijn boezemvriend mgr. de Roquelaure, oud bisschop van Senlis een van de veertig, aan mevrouw T… voorgesteld. Mgr. de Roquelaure was opmerkelijk door zijn hooge gestalte en zijn bijzonderen ijver voor de academie; alle donderdagen konden de nieuwsgierigen door de glazendeur der zaal, welke aan de bibliotheek grensde, waar de Fransche Academie toen haar zittingen hield, den voormaligen bisschop van Senlis aanschouwen, gewoonlijk staande, versch gepoederd, met violetkleurige kousen, en den rug naar de deur gekeerd, waarschijnlijk om zijn staand boordje beter in ’t oog te doen vallen. Al deze geestelijken, schoon evenzeer hovelingen als mannen der kerk, vermeerderden de deftigheid van den salon van mevrouw T… waaraan vijf pairs van Frankrijk, de markies de Vib… de markies de Tal… de markies d’Herb… de vicomte Damb… en de hertog de Val… niet weinig luister bijzetten. De hertog de Val… hoewel prins van Non… dat wil zeggen vreemd soeverein prins, had zulk een verheven denkbeeld van Frankrijk en van het pairschap, dat hij alleen door dit glas alles bezag. Hij zeide: „De kardinalen zijn de Fransche pairs van Rome; de lords zijn de Fransche pairs van Engeland.” Overigens – want in deze eeuw moet de revolutie wel overal zijn – gaf in dezen adellijken salon, zooals wij gezegd hebben, een burger, de heer de Gillenormand, den toon aan.

      Hier was de keur, de bloem der Parijsche witte maatschappij vereenigd. De beroemdheden, zelfs de koningsgezinde, moesten er quarantaine houden. Want in een beroemden naam ligt altijd een weinig regeeringloosheid en Chateaubriand, zoo hij er gekomen was, zou er zeker den indruk van een heftig republikein gemaakt hebben. Uit verdraagzaamheid werden

Скачать книгу